Taalles

Inhoudswoorden
1 / 27
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 8

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Inhoudswoorden

Slide 1 - Slide

Lesdoel


Aan het eind van de les weten jullie 
wat inhoudswoorden zijn en kunnen 
deze in de zin vinden en benoemen.

Slide 2 - Slide

Wat zijn inhoudswoorden?
Inhoudswoorden --> begrip voor meerdere woordsoorten samen.

Slide 3 - Slide

Wat zijn inhoudswoorden?
Inhoudswoorden --> begrip voor meerdere woordsoorten samen.

We kennen 4 inhoudswoorden:
  • Werkwoorden (ww)
  • Zelfstandige naamwoorden (zn)
  • Bijvoeglijke naamwoorden (bn)
  • Bijwoorden (bw)


Slide 4 - Slide

Wat betekenen de inhoudswoorden?
Werkwoord (ww):
  • Dingen die je kan doen. (lopen, fietsen, denken, weten)

Slide 5 - Slide

Wat betekenen de inhoudswoorden?
Werkwoord (ww):
  • Dingen die jij kan doen. 
  • (lopen, fietsen, denken, weten)

Hoe kan je de werkwoorden vinden?
  • Vraagzin maken.
  • De zin in een andere tijd zetten.
  • Ik loop naar de stad --> ik liep naar de stad. 

Slide 6 - Slide

Wat is het werkwoord in de volgende zin:
Joep rekende alles goed uit.
A
Joep
B
goed
C
rekende
D
uit

Slide 7 - Quiz

Wat betekenen de inhoudswoorden?
Zelfstandige naamwoorden (zn):
  • Mensen, dieren, planten, dingen, namen.



Slide 8 - Slide

Wat betekenen de inhoudswoorden?
Zelfstandige naamwoorden (zn):
  • Mensen, dieren, planten, dingen, namen.

Hoe kan je de zelfstandige naamwoorden vinden?
  • Je kan er de, het of een voorzetten. (lidwoorden)
  • De beer, de bloem, het vliegtuig, een boek. 



Slide 9 - Slide

Wat zijn de zelfstandige naamwoorden in de volgende zin:
De appeltaart is net uit de oven gehaald.
A
appeltaart
B
net
C
oven
D
gehaald

Slide 10 - Quiz

Wat betekenen de inhoudswoorden?
Bijvoeglijke naamwoorden (bn):
  • Deze woorden zeggen iets over het zelfstandige naamwoord.
  • De bruine beer. 





Slide 11 - Slide

Wat betekenen de inhoudswoorden?
Bijvoeglijke naamwoorden (bn):
  • Deze woorden zeggen iets over het zelfstandige naamwoord.
  • De bruine beer. 

Hoe kan je het bijvoeglijk naamwoord vinden?






Slide 12 - Slide

Wat is het bijvoeglijk naamwoord in de volgende zin:
De nieuwe bril is nu al kapot gegaan.
A
bril
B
nieuwe
C
kapot
D
gegaan

Slide 13 - Quiz

Wat betekenen de inhoudswoorden?
Bijwoord (bw):
  • Woorden die nog iets extra's toevoegen aan het bijvoeglijk en zelfstandig naamwoord.
  • Op het plafond zat een erg grote spin.

Slide 14 - Slide

Wat betekenen de inhoudswoorden?
Bijwoord (bw):
  • Woorden die nog iets extra's toevoegen aan het bijvoeglijk en zelfstandig naamwoord.
  • Op het plafond zat een erg grote spin.

Hoe kan je het bijwoord vinden?
  • Je kan bijwoorden uit de zin weghalen.
  • Op het plafond zat een erg grote spin --> Op het plafond zat een grote spin.

Slide 15 - Slide

Wat is het bijwoord in de volgende zin:
De toiletten waren heel erg schoon.
A
heel
B
erg
C
schoon
D
toiletten

Slide 16 - Quiz

Voorbeeld
In   de   dierentuin   leefde   een   erg   zwarte   beer.
                       zn               ww                   bw       bn         zn

Slide 17 - Slide

Voorbeeld
In   de   dierentuin   leefde   een   erg   zwarte   beer.
                       zn               ww                   bw       bn         zn

Ik   weet   dat   je   dat   mooie   meisje   bewondert.
        ww                                  bn            zn                ww

Slide 18 - Slide

Wat is het zelfstandig naamwoord in de volgende zin:
Ze zitten samen op school
A
zitten
B
samen
C
school
D
ze

Slide 19 - Quiz

Wat is het werkwoord in de volgende zin:
Opa en oma lopen door het park
A
lopen
B
park
C
opa en oma
D
door

Slide 20 - Quiz

Wat is het bijwoord in de volgende zin:
Hij logeert vaak bij opa en oma.
A
logeert
B
vaak
C
bij
D
opa en oma

Slide 21 - Quiz

Wat is het bijvoeglijk naamwoord in de volgende zin:
Mijn vader heeft een groene auto gekocht
A
vader
B
gekocht
C
auto
D
groene

Slide 22 - Quiz

Wat is het bijwoord in de volgende zin:
In de dierentuin staat een erg grote olifant
A
dierentuin
B
olifant
C
grote
D
erg

Slide 23 - Quiz

Hoeveel inhoudswoorden staan er in de volgende zin:
Ik weet dat je dat mooie meisje bewondert.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 24 - Quiz

Hoeveel inhoudswoorden staan er in de volgende zin:
Je hebt diepe gevoelens voor haar.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 25 - Quiz

Wat gaan we doen?
  • Werkblad maken.
  • Kleine groepjes op de beweegvloer. 
  • Iedereen komt aan de beurt.

Slide 26 - Slide

Evaluatie
  • Vonden we het een lastige les?
  • Wat ging er goed? 

Slide 27 - Slide