o.t.t., wederk. ww+ lv, der- und ein Gruppe

Heute
Wir wiederholen alles!
Kommt im LessonUp und nimm dein Buch+Handbuch dazu.
1 / 26
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Heute
Wir wiederholen alles!
Kommt im LessonUp und nimm dein Buch+Handbuch dazu.

Slide 1 - Slide

Een werkwoord in de o.t.t. vervoegen
Voorbeeld: kaufen (= kopen)

Ich              kauf                        wir          kauf en
du               kauf st                      ihr            kauf t
er/sie/es  kauf                       sie/Sie    kauf en  

Slide 2 - Slide

Wederkerend werkwoord 'sich beeilen" (= haasten)
ich              beeil e  mich                      ik haast me
du               beeil st dich                       jij haast je
er/sie/es  beeil   sich                       hij/zij/het haast zich     wir               beeil en uns                      wij haasten ons
ihr                beeil   euch                     jullie haasten je
sie/Sie       beeil en sich                      zij haasten zich/                                                                                                     u haast zich

Slide 3 - Slide

Vervoeg 'sich leisten' (= zich veroorloven)
in de 'er'-vorm

Slide 4 - Open question

Vervoeg 'sich wehren' (= zich weren)
in de 'ihr'-vorm

Slide 5 - Open question

Wederkerend werkwoord + lijdend vw.
Ich ziehe mich an        (=    ik kleed mij aan)
Maar je kunt ook aangeven wat je aantrekt:                
                                            Ich ziehe mir das Kleid an

mir = wederkerende deel van het werkwoord (3e naamval)
das Kleid = lijdend voorwerp > 4e naamval
In zo‘n geval veranderen alleen de vorm bij:       ich  >  mir                                                                                                  du   >  dir

Slide 6 - Slide

Beispiel 3. oder 4. Fall
Ich wasche mich                  Ich wasche mir die Hände
Ich wasche dich                  Ich wasche dir die Hände

Slide 7 - Slide

Welche Präpositionen (voorzetsels) gehören zu dem 3. Fall?

Slide 8 - Open question

Welche Präpositionen gehören zu dem 4. Fall?

Slide 9 - Open question

Welche Wörter vermissen? Schreibe sie folgendermaßen in der Chat auf:
1. 
2. 

Slide 10 - Slide

der- und ein- Gruppe
- Was sind die Unterschiede?
- Welche Wörter gehören zu der ein-gruppe? --> dan hoef je die van de der-Gruppe niet te leren

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Zinsontleding en naamvallen
1. Het onderwerp staat altijd in de eerste naamval.
2. Het lijdend voorwerp staat altijd in de vierde naamval.
3. Het meewerkend voorwerp staat altijd in de derde naamval.

Schrijf nu bij de zinnen van de vorige dia op, in welke naamval de zinsdelen staan. 

Slide 14 - Slide

Zinsontleding en persoonlijke voornaamwoorden

Slide 15 - Slide

Zinsontleding en persoonlijke voornaamwoorden
In de volgende zinnen moet je eerst het zinsdeel en de naamval bepalen (ow, lv, mw). Daarna kijk je in het schema persoonlijke voornaamwoorden, wat er op de puntjes moet staan:

1. (Ik) ... habe (jij) ... einen Brief geschrieben.
2. Hat (zij) ... (hij) ... bekommen?
3. (Wij) ... haben (het) ... (jullie) ... erzählt. 

Slide 16 - Slide

Stappenplan & oefenen
1. Ontleed de zin. Bepaal onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp.
2. Bepaal de naamvallen.
3. Kijk in je schema om het persoonlijk voornaamwoord in de juiste vorm in te vullen. 

Op de volgende dia's komt steeds een vraag. Vul het juiste antwoord via LessonUp.app in.

Slide 17 - Slide

Kannst du (zij, ev.) das Buch geben?

Slide 18 - Open question

Ich habe (jij) im Wald gesehen.

Slide 19 - Open question

Für diese Woche
Lernt die Wörter und alle Grammatik
Für morgen macht ihr die Aufgabe in Magister (bei Dienstag), am Mittwoch könnt ihr Fragen stellen. Schreibt diese also auf!

Slide 20 - Slide

Mittwoch den 27. Januar

Slide 21 - Slide

Meine .... muss gesund sein und viele Ballaststoffe enthalten.

benötigen - Einladung - Ernährung

Slide 22 - Slide

Bei diesem Fest suchen die Menschen Eier

Slide 23 - Slide

Schrijf het juiste persoonlijk vnw. op en geef aan welke naamval je hebt gebruikt
Wähle aus: de, zijn en haar

Slide 24 - Slide

Mittwoch den 27. Januar
- 5 Minuten das Buch anschauen
- Danach alle Fragen stellen
- Wir üben noch etwas interaktiv/besprechen die Übungsprüfung/üben extra

Slide 25 - Slide

Mehrere Möglichkeiten!
- Fragen über exam.net? Du brauchst ein Laptop/Computer für die Prüfung und Handy/iPad für Teams.
- Kahoot auf Magister bearbeiten
- Extra Erklärung bekommen, wees kritisch wat je lastig vindt!

Slide 26 - Slide