der- und ein Gruppe

1 / 32
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Heute
  • Wir sehen uns Aufgabe 4 an
  • Wir bearbeiten Aufgaben 8 und 9 zusammen
  • wir wiederholen die der- und ein-Gruppen
  • Interaktiv die reflexive Verben üben

Slide 2 - Slide

Sehen!
Wir sehen zusammen Aufgabe 4 auf Seite 138 an

Slide 3 - Slide

der- und ein- Gruppe
- Was sind die Unterschiede?
- Welche Wörter gehören zu der ein-gruppe? --> dan hoef je die van de der-Gruppe niet te leren

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Interaktiv üben!
die reflexive Verben kurz wiederholen und danach oder am Mittwoch üben

Slide 7 - Slide

Wederkerende werkwoorden
'zich' wordt in het Duits:  sich
en past zich aan de persoon aan


sich freuen > er freut sich

Slide 8 - Slide

Een werkwoord in de o.t.t. vervoegen
Voorbeeld: kaufen (= kopen)

Ich              kauf                        wir          kauf en
du               kauf st                      ihr            kauf t
er/sie/es  kauf                       sie/Sie    kauf en  

Slide 9 - Slide

Wederkerend werkwoord 'sich beeilen" (= haasten)
ich              beeil e  mich                      ik haast me
du               beeil st dich                       jij haast je
er/sie/es  beeil   sich                       hij/zij/het haast zich     wir               beeil en uns                      wij haasten ons
ihr                beeil   euch                     jullie haasten je
sie/Sie       beeil en sich                      zij haasten zich/                                                                                                     u haast zich

Slide 10 - Slide

Aufgaben 8 und 9 bearbeiten

Ihr bearbeitet Aufgaben 8 und 9 in breakout-rooms. Nach 8 Minuten besprechen wir die Aufgaben zusammen.

Slide 11 - Slide

Feedback! Beantwoord deze vragen per nummer, dus: '1. ik vind,.....'
1. Wat zou je volgende week anders willen t.o.v. deze week?
2. Bekijk de grammatica van Lektion 1, 2 en 4 in het boek. Wat wil jij de volgende les graag oefenen of herhalen?

Slide 12 - Open question

An die Arbeit!
Sieh Magister für die Hausaufgaben
Reiche sie ein via Teams

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Heute
Wir fangen mit Grammatik E an 
  • Die Prüfung am 1. Februar! Keine Sätze lernen
  • Wer hat kein Laptop/Desktop?

Slide 16 - Slide

Zinsontleding - Nederlands
Wat is in de volgende zinnen het onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp?
1. De dierenarts gaf de hond medicijnen. 
2. Heb je mij het huiswerk nog gestuurd?
3. De postbode bracht ons het pakketje. 


Slide 17 - Slide

Zinsontleding - Duits
Wat is in de volgende zinnen het onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp?
1. Hat dein Bruder uns eine Karte geschickt?
2. Wer hat der Lehrerin die Geschichte erzählt?
3. Sie haben uns ein Paket gebracht. 

Slide 18 - Slide

Zinsontleding en naamvallen
1. Het onderwerp staat altijd in de eerste naamval.
2. Het lijdend voorwerp staat altijd in de vierde naamval.
3. Het meewerkend voorwerp staat altijd in de derde naamval.

Schrijf nu bij de zinnen van de vorige dia op, in welke naamval de zinsdelen staan. 

Slide 19 - Slide

Zinsontleding en persoonlijke voornaamwoorden

Slide 20 - Slide

Zinsontleding en persoonlijke voornaamwoorden
In de volgende zinnen moet je eerst het zinsdeel en de naamval bepalen (ow, lv, mw). Daarna kijk je in het schema persoonlijke voornaamwoorden, wat er op de puntjes moet staan:

1. (Ik) ... habe (jij) ... einen Brief geschrieben.
2. Hat (zij) ... (hij) ... bekommen?
3. (Wij) ... haben (het) ... (jullie) ... erzählt. 

Slide 21 - Slide

Stappenplan & oefenen
1. Ontleed de zin. Bepaal onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp.
2. Bepaal de naamvallen.
3. Kijk in je schema om het persoonlijk voornaamwoord in de juiste vorm in te vullen. 

Op de volgende dia's komt steeds een vraag. Vul het juiste antwoord via LessonUp.app in.

Slide 22 - Slide

(Ik) brauche einen Kugelschreiber!

Slide 23 - Open question

Kannst du (zij, ev.) das Buch geben?

Slide 24 - Open question

Ich habe (jij) im Wald gesehen.

Slide 25 - Open question

Das hat der Lehrer (jullie) gesagt.

Slide 26 - Open question

Er sucht (wij).

Slide 27 - Open question

Haben (u) heute Zeit?

Slide 28 - Open question

Jetzt
Ihr bearbeitet in diesem Stream Aufgaben 9, 10 und 11 aus Lektion 5!
Dafür bekommt ihr 10 minuten

Slide 29 - Slide

Hören
Wir hören uns Aufgabe 4 aus Lektion 5 an

Slide 30 - Slide

An die Arbeit!

Seht Magister für die Hausaufgaben
Reiche sie ein via Teams

Slide 31 - Slide

Feedback! Beantwoord deze vragen per nummer, dus: '1. ik vind,.....'
1. Wat zou je volgende week anders willen t.o.v. deze week?
2. Bekijk de grammatica van Lektion 1, 2 en 4 in het boek. Wat wil jij de volgende les graag oefenen of herhalen?

Slide 32 - Open question