Les 9 Toets bij lessen 7 + 8 Les 10 + 11 Bij trein en brug (geen toets)

Les 9 Toets bij H7 + H8
Door oplettende te rijden kun je ongelukken vermijden.
1 / 56
next
Slide 1: Slide
VerkeerVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1Leerroute 2

This lesson contains 56 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Les 9 Toets bij H7 + H8
Door oplettende te rijden kun je ongelukken vermijden.

Slide 1 - Slide

Een bromfietser rijdt 36 km per uur op een fiets/bromfietspad. dat mag...
(0,5p)
A
binnen de bebouwde kom
B
buiten de bebouwde kom

Slide 2 - Quiz

Een snorfiets mag niet harder dan:
(0,5p)
A
25 km per uur
B
20 km per uur

Slide 3 - Quiz

Een snorfietser is verplicht een helm te dragen (0,5)
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quiz

Als je 16 bent mag je op een bromfiets of snorfiets rijden (0,5p)
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quiz

Welke afbeelding
is de bromfiets.
Links of rechts?(0,5p)

Slide 6 - Open question

Wie moet hier voorrang geven?
(0,5p)
A
de fietser
B
de brommer

Slide 7 - Quiz

Waarom moet de fietser voorrang geven?
(1p)

Slide 8 - Open question

De bromfietser rijdt hier (0,5p)
A
goed
B
niet goed

Slide 9 - Quiz

Ander verkeer mag op de fietsstrook rijden als het fietsers niet hindert (0,5p)
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quiz

Die bromfietser mag niet op dit pad rijden zegt Marjan. Klopt dat?
(0,5p)
A
Ja dat klopt, de bromfietser mag hier niet rijden.
B
Nee klopt niet, de bromfietser mag hier gewoon rijden.

Slide 11 - Quiz

Mag de bromfietser hier rijden? (0,5p)
A
ja
B
nee

Slide 12 - Quiz

Mag een fietser hier rijden? (0,5p)
A
ja
B
nee

Slide 13 - Quiz

Mag een auto op deze
fietsstrook rijden? (0,5p)
A
Ja dat mag
B
Nee dat mag niet

Slide 14 - Quiz

Ik zie dit bord.
Mag ik hier met de
fiets inrijden? (0,5p)
A
Ja dat mag
B
Nee dat mag niet

Slide 15 - Quiz

Wat betekent dit bord?
(1p)

Slide 16 - Open question

Mag je hier met een
speedpedelec fietsen?
(0,5p)
A
Ja dat mag
B
Nee dat mag niet

Slide 17 - Quiz

Vul in: Een bromfiets moet twee goed werkende ....... hebben. (1p)

Slide 18 - Open question

Les 10 Trein en Brug

Slide 19 - Slide

Dit is een:
A
beveiligde overgang
B
onbeveiligde overgang

Slide 20 - Quiz

Terugblik
-In de vorige les heb je geleerd wat de verschillen zijn tussen een bromfiets en een snorfiets
-Je weet dat je 16 moet zijn om erop te rijden

Slide 21 - Slide

Bij trein en brug  Doel: Je leert
- verkeersborden en bebakening bij een onbeveiligde spoorwegovergang
-en bij een Ahob (automatische halve overwegbomen)
-en bij een Aki (automatische knipperlicht installatie)
                                 -het verkeersbord: beweegbare brug en het daarbij behorende licht
-voorsorteervakken en lichten bij een brug

Slide 22 - Slide

Er zijn nog een paar onbeveiligde overgangen in ons land, maar Pro-rail wil eraf!
Te gevaarlijk.
Zie fimpje.

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Video

Dit is een andreaskruis met een enkelkruis, dus een spoorwegovergang met één spoor.

Slide 25 - Slide

Een dubbel kruis geeft aan dat er twee of meer sporen zijn. In het laatste geval is er de mogelijkheid dat er direct na passage van een trein een tweede trein passeert.

 

Slide 26 - Slide

Dit is een:

A
enkel spoor
B
dubbel spoor

Slide 27 - Quiz

Wacht tot het rode licht gedoofd is. Er kan nog een trein aankomen. 

Slide 28 - Slide

Er is file. Het verkeer staat stil. Waarom is dit heel gevaarlijk?

Slide 29 - Open question

Dit bord betekent:
A
een bewaakte spoorwegovergang
B
een onbewaakte spoorwegovergang.

Slide 30 - Quiz

"Daar is een beveiligde overweg", zegt mama. "Nee die is onbeveiligd", antwoord papa.
"Ik moet daar heel goed uitkijken.
A
mama heeft gelijk.
B
papa heeft gelijk.

Slide 31 - Quiz

Slide 32 - Video

de spoorbomen gaan naar beneden
De trein passeert de overweg
de bel gaat rinkelen
de rode lichten gaan uit
de rode lichten gaan knipperen
de bel rinkelt niet meer
de bomen gaan open
stap 1
stap 2
stap 3
stap 4
stap 5
stap 6
stap 7

Slide 33 - Drag question

De brug is juist open geweest. 
Nu mag het verkeer weer doorrijden. 
Aan beide kanten staan auto's 
fietsers en bromfietsen. 

Slide 34 - Slide

Het verkeer aan deze kant van de brug mag
A
doorgaan
B
niet doorgaan

Slide 35 - Quiz

Waarom staat dit bord bij deze brug?

Slide 36 - Open question

Als er op een brug een smal voetpad is
A
loop je achter elkaar
B
mag je op de rijbaan lopen.

Slide 37 - Quiz

Als je voor een openstaande brug moet wachten, ga je met je fiets
A
tussen de auto's staan
B
rechts van de auto's staan

Slide 38 - Quiz

Op een gelijkwaardig kruispunt geef je voorrang aan alle weggebruikers van ____
A
links
B
rechts

Slide 39 - Quiz

Les 11 Trein en Brug vervolg

Slide 40 - Slide

Terugblik
-Je weet wat deze borden betekenen
-Je weet dat het gevaarlijk is om zomaar een spoor over te steken
-Ook moet je goed opletten voordat je een brug oprijdt die open kan gaan

Slide 41 - Slide

Slide 42 - Video

Wanneer je van een onverharde weg komt, verleen je voorrang aan bestuurders op de verharde weg. Dus géén voetgangers. 

Je kunt een uitrit herkennen aan de haakse hoeken en de drempel. 

Slide 43 - Slide

Wie heeft er voorrang?
A
fietser
B
auto

Slide 44 - Quiz

De auto komt van rechts, waarom mag de auto niet eerst?

Slide 45 - Open question

Dit kruispunt is
A
gelijkwaaridg
B
geregeld

Slide 46 - Quiz

Wat is de goede volgorde van voorrang?

Slide 47 - Open question


A
Jos
B
Sep

Slide 48 - Quiz

Moet de auto de fietser uit straat 1 voorrang geven?
A
ja
B
nee

Slide 49 - Quiz

Moet de auto de fietser uit straat 2 voorrang geven?
A
ja
B
nee

Slide 50 - Quiz

Wanneer je uit een uitrit komt, dan moet je al het verkeer voor laten gaan. Dus ook de voetgangers

Slide 51 - Slide

1. is een zijstraat, deze heeft _____ hoeken
2. is een uitrit, deze heeft ____ hoeken en een drempel
haakse
afgeronde

Slide 52 - Drag question

Als een fietser uit nummer ___ komt, dan moet die voorrang verlenen aan de auto.
A
1
B
2

Slide 53 - Quiz

Linda en Freek gaan naar de voetbaltraining.
A
Linda heeft voorrang
B
Freek heeft voorrang

Slide 54 - Quiz

Jos komt uit een uitrit gereden. Wie moet hij voor laten gaan?
A
de voetganger
B
de auto
C
de auto en de voetganger.
D
niemand hij mag eerst.

Slide 55 - Quiz

We sluiten af met een filmpje over auto rijden van J Deelder
(Eerste 2:30 minuten of naar keuze helemaal)

Slide 56 - Slide