1.3 Je inkomsten en uitgaven

H1 Hoe welvarend ben jij?
Paragraaf 1.3 Je inkomsten en uitgaven
1 / 20
next
Slide 1: Slide
EconomieVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

H1 Hoe welvarend ben jij?
Paragraaf 1.3 Je inkomsten en uitgaven

Slide 1 - Slide

Wat weten we nog/al?

Slide 2 - Slide

Wat is het doel van marketing?
A
Het verkopen van een product
B
Het vergroten van sociale invloed
C
Het ontwikkelen van nieuwe technologie
D
Het beïnvloeden van vrienden en familie

Slide 3 - Quiz

Welke 'P' staat voor de fysieke locatie waar het product wordt aangeboden?
A
Product
B
Plaats
C
Prijs
D
Promotie

Slide 4 - Quiz

Wat is reclame?
A
Reclame is het promoten van bedrijven.
B
Reclame is het publiceren van informatie.
C
Reclame is het vragen van aandacht voor een product of boodschap.
D
Reclame is het verkopen van producten.

Slide 5 - Quiz

Je hebt een kortingsbon van €30, je koopt voor €125 aan kleding. Hoe procent korting krijg je?

Slide 6 - Open question

Begrippen paragraaf 1.2 
  • Commerciële reclame
  • Doelgroep
  • Ideële reclame
  • Informatieve reclame
  • Marketing
  • Marketingmix
  • Merkreclame 

Slide 7 - Slide

Leerdoelen
  • Je kunt uit een begroting conclusies trekken.
  • Je kunt drie soorten inkomens onderscheiden.
  • Je kunt de gezinsuitgaven in drie groepen indelen.
  • Je kunt bedragen omrekenen van maand naar week en omgekeerd.
  • Je kunt een reservering berekenen.

Slide 8 - Slide

Grip op je geld
  • Het Nibud (Nationaal instituut voor budgetvoorlichting) geeft advies hoe je kunt budgetteren.
  • Budgetteren is het afstemmen van je inkomsten en uitgaven.
  • Als hulpmiddel kun je een begroting opstellen. Je maakt dan een overzicht van je verwachte inkomsten en verwachte uitgaven voor een komende periode.

Slide 9 - Slide

Wat is budgetteren?
A
Het sparen van geld
B
Het afstemmen van je inkomsten en uitgaven
C
Het opstellen van een begroting
D
Het lenen van geld

Slide 10 - Quiz

Verschillende soorten inkomens
Er zijn 4 verschillende soorten inkomens:
  • inkomen uit arbeid
  • inkomen uit bezit
  • overdrachtsinkomen
  • inkomen in natura

Slide 11 - Slide

Welk type inkomen wordt gegenereerd door het werken?
A
Inkomen uit bezit
B
Inkomen uit arbeid
C
Overdrachtsinkomen
D
Inkomen in natura

Slide 12 - Quiz

Soorten uitgaven
Er zijn 3 verschillende soorten uitgaven:
  • Dagelijkse uitgaven (huishoudelijke uitgaven)
  • Vaste lasten
  • Incidentele uitgaven

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Jan verdient €450 per week, hoeveel verdient Jan per maand?

Slide 15 - Open question

Reserveren
Als je in de toekomst grote uitgaven verwacht, moet je geld Reserveren. Je doet dit als volgt:

Slide 16 - Slide

Je wil een nieuwe broek kopen over 12 weken voor €65, Je hebt al €21,50 gespaard. Hoeveel moet je per week opzij leggen?

Slide 17 - Open question

Je kunt nu
  • Je kunt uit een begroting conclusies trekken.
  • Je kunt drie soorten inkomens onderscheiden.
  • Je kunt de gezinsuitgaven in drie groepen indelen.
  • Je kunt bedragen omrekenen van maand naar week en omgekeerd.
  • Je kunt een reservering berekenen.

Slide 18 - Slide

Begrippen paragraaf 1.3
  • Begroting
  • Budgetteren
  • Dagelijkse uitgaven
  • Incidentele uitgaven
  • Nibud
  • Reservereen
  • Soorten inkomens
  • Vaste lasten

Slide 19 - Slide

Aan het werk!
Maken opdrachten 1.3: 3, 4, 5, 6, 8, 9, 10 en 11
Maken Rekenopdrachten: 15, 16 en 17
Klaar?
Laten checken bij docent, bij goedkeuring nakijken.
Klaar?  Werk laten zien aan docent.
Veel fout? -> Maken herhalingsopdrachten 1.3
Veel goed? -> Maken plusopdrachten 1.3

 

timer
25:00

Slide 20 - Slide