8 november

Wat doen we vandaag?
  • Vragen Grammatica?
  • Bespreken Hulpboek blz. 25, opdr. opdr. 39 en 40.
  • Paragraaf 5: Mens  
1 / 17
next
Slide 1: Slide
GrieksMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Wat doen we vandaag?
  • Vragen Grammatica?
  • Bespreken Hulpboek blz. 25, opdr. opdr. 39 en 40.
  • Paragraaf 5: Mens  

Slide 1 - Slide

Vragen Grammatica?

Slide 2 - Open question

Geen vragen (meer)?
  • Maak maar twee rijtjes.... 

Slide 3 - Slide

ZEUS


Hulpboek blz. 25, opdr. 39 en 40. 

Slide 4 - Slide

Opdracht 39
  • 1 Alinea 1: a Zeus is het jongste kind van Kronos en Rhea.
  • 2 Alinea 2: a Kronos eet zijn kinderen op, omdat hij hen niet kan doden: ze zijn immers goden.
  • 3 Alinea 3: b Rhea brengt haar jongste kindje naar Kreta.
  • 4 Alinea 4: b Rhea brengt een in een doek gewikkelde steen naar Kronos.

Slide 5 - Slide

Opdracht 40
  • r.12 Altijd [1] kwelt het verdriet Rhea.
  • Ten slotte [2] bedenkt de godin een list.
  • Want in het geheim [3] baart zij het jongste kind en 
  • [4] brengt haar zoon naarKreta.
  • Daar [5] voeden de Nimfen de jongen in het geheim op / brengen groot.
  • Rhea [6] brengt in plaats van 
  • [7] het kind een in doeken gewikkelde 
  • [ 8 ] steen naar Kronos.

Slide 6 - Slide

Opdracht 40
  • De god [9] merkt 
  • [10] de list niet op en slokt de steen op.
  • r.20 Later [11] overmeestert 
  • [12] Zeus 
  • [13] Kronos en hij dwingt 
  • [14] hem om de broers en zussen 
  • [15] uit te braken.
  • Dan heeft Zeus [16] de troon.

Slide 7 - Slide


Slide 8 - Open question


Slide 9 - Open question

Hulpboek blz. 93 en 95.
Erga 15 en 17.  


Slide 10 - Slide

Ergon 15 αβ
  • 1 ὁ ἵππος
  • Het paard draagt de kinderen.
  • οἱ ἄνθρωποι
  • De mensen steken de rivier over.
  • τὸν υἱὸν
  • De godin noemt de/haar zoon Kronos.

Slide 11 - Slide

MENS


Taalboek blz. 32-33
Hulpboek blz. 26-27.

Slide 12 - Slide

Ergon 
  • 6 εἰσιν 

Slide 13 - Slide

Aan het werk.
  • Leer de vetgedrukte woorden op Taalboek blz. 27,  29 en 31. 
  • Lees Taalboek blz. 32-33.
  • Maak Hulpboek blz. 26-27, opdr. 42 t/m 46,
  • Leer Hulpboek blz. 140-142.

Dit is ook huiswerk. 

Slide 14 - Slide

Opdracht
  • Ieder krijgt (ongeveer) 2 zinnen toegewezen.
  • Benoem ieder woord in de zin.
  • Bij naamwoorden: geef naamval, geslacht, getal
  • Bij werkwoorden: geef modus, tijd, these, aspect, persoon.
  • Geef bij naamwoorden de (vermoedelijke) functie in de zin, of geef aan of dit een vaste aanvulling is (waarbij?)

Slide 15 - Slide

Wat heb je vandaag geleerd?

Slide 16 - Open question

Wat is nog onduidelijk?
Waar wil je meer over weten?

Slide 17 - Open question