2 oktober

Wat doen we vandaag?
  • Vragen Grammatica?
  • Bespreken Hulpboek blz. 22, opdr. 28 en 29.
  • Bespreken Ergon 13.
  • Kronos
1 / 16
next
Slide 1: Slide
GrieksMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Wat doen we vandaag?
  • Vragen Grammatica?
  • Bespreken Hulpboek blz. 22, opdr. 28 en 29.
  • Bespreken Ergon 13.
  • Kronos

Slide 1 - Slide

Vragen Grammatica?

Slide 2 - Open question

Geen vragen (meer)?
  • Maak maar twee rijtjes.... 

Slide 3 - Slide

KRONOS


Taalboek blz. 28
Hulpboek blz. 23, opdr. 28 en 29.

Slide 4 - Slide

Opdracht 28
  • b Gouden Tijdperk; Ἐπὶ Κρονου
  • c Prometheus

Slide 5 - Slide

Opdracht 29
  • a r. 1 ἐστιν / λάμπει
  • r.2 πνεῖ
  • r.3 ῥέουσιν
  • r.4 περισκοπεῖ / νοεῖ
  • r.5 νοεῖ
  • r.6 νοεῖ
  • b r. 3 ῥέουσιν is meervoud, alle andere enkelvoud

Slide 6 - Slide


Slide 7 - Open question

Hulpboek blz. 92.
Ergon 13.  


Slide 8 - Slide

Ergon 13
  • accusativus; lijdend voorwerp
  • De mensen beheren de aarde.
  • nominativus; onderwerp
  • accusativus; na voorzetsel
  • Het beest gaat naar de rivier en drinkt.
  • accusativus; lijdend voorwerp
  • De boer brengt het/zijn paard naar de vlakte.

Slide 9 - Slide

Ergon 13
  • nominativus; onderwerp
  • Het leven is aangenaam; want de zon schijnt altijd.
  • accusativus; lijdend voorwerp
  • De paarden dragen de mensen.
  • nominativus; onderwerp
  • De godinnen willen het gevecht beëindigen maar de goden niet.

Slide 10 - Slide

KRONOS


Taalboek blz. 29
Hulpboek blz. 22, opdr. 30.

Slide 11 - Slide

Ergon 
  • 6 εἰσιν 

Slide 12 - Slide

Aan het werk.
  • Leer de vetgedrukte woorden op Taalboek blz. 27 en 29. 
  • Maak Hulpboek blz. 23, opdr. 30


Dit is ook huiswerk. 

Slide 13 - Slide

Opdracht
  • Ieder krijgt (ongeveer) 2 zinnen toegewezen.
  • Benoem ieder woord in de zin.
  • Bij naamwoorden: geef naamval, geslacht, getal
  • Bij werkwoorden: geef modus, tijd, these, aspect, persoon.
  • Geef bij naamwoorden de (vermoedelijke) functie in de zin, of geef aan of dit een vaste aanvulling is (waarbij?)

Slide 14 - Slide

Wat heb je vandaag geleerd?

Slide 15 - Open question

Wat is nog onduidelijk?
Waar wil je meer over weten?

Slide 16 - Open question