Klare taal les 12 - Bijvoeglijk naamwoorden

Klare taal les 12 - Bijvoeglijk naamwoorden

Vandaag ga je leren wat bijvoeglijk naamwoorden zijn en hoe je deze moet gebruiken.
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NT2ISK

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Klare taal les 12 - Bijvoeglijk naamwoorden

Vandaag ga je leren wat bijvoeglijk naamwoorden zijn en hoe je deze moet gebruiken.

Slide 1 - Slide

Waar ging het vorige week over?

Slide 2 - Open question

Verkleinwoorden
Meestal gebruik je -je om een verkleinwoord te maken

Stad --> stadje, dorp --> dorpje

Na een l, n, w, r of een klinker komt -tje




Slide 3 - Slide

Verkleinwoorden
Na een l, n, w, r of een klinker komt -tje.
  • De stoel --> het stoeltje
  • De vrouw --> het vrouwtje
  • De schoen --> het schoentje

Na een -m komt -pje
  • De boom --> het boompje
  • Het raam --> het raampje

Slide 4 - Slide

Bijvoeglijke naamwoorden

Slide 5 - Slide

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?

Slide 6 - Open question

Wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
Het zijn woorden die vertellen hoe iets is
  • De rode rozen -  De rozen hebben een rode kleur
  • De kleine jongen - De jongen is niet groot
  • De hoge golven - De golven zijn hoog 

Slide 7 - Slide

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
Het meisje is lief
A
Het
B
Meisje
C
Is
D
Lief

Slide 8 - Quiz

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
De tafel is rood.
A
De
B
tafel
C
is
D
rood

Slide 9 - Quiz

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
De school is groot.
A
De
B
school
C
is
D
groot

Slide 10 - Quiz

Regel 1
Als het bijvoeglijk naamwoord voor het zelfstandig naamwoord staat, komt er een -e achter.  
Let hierbij wel goed op de spelling!
Voorbeelden:
  • De rozen zijn mooi - De mooie rozen
  • De man is dik - De dikke man
  • Het raam is vies - Het vieze raam

Slide 11 - Slide

Regel 2
  • Na een korte klinker (a, e, o, u, i of y) gevolgd door een medeklinker, wordt de medeklinker verdubbeld.
Voorbeelden:
  • Het papier is dun - Het dunne papier
  • De jurk is wit - De witte jurk
  • De vrouw is doof - De dove vrouw 

Slide 12 - Slide

Regel 3
  • Bij een lange klinker (aa, ee, ie, oo, ui, oo etc) gevolgd door een medeklinker, gaat er één klinker weg.
Voorbeelden:
  • Geel - Gele
  • Doof - Dove
  • Boos - Boze 
  • Groot - Grote  

Slide 13 - Slide

Regel 4
  • Bij een woord op -f wordt dit een -v.
  • Bij een woord op -s wordt dit een -z.  

Slide 14 - Slide

Hoe schrijf je het bijvoeglijk naamwoord?
De ... kat lag te slapen op de vensterbank. (bruin)

Slide 15 - Open question

Hoe schrijf je het bijvoeglijk naamwoord?
Hij droeg een ... jas in de winter. (warm)

Slide 16 - Open question

Hoe schrijf je het bijvoeglijk naamwoord?
We maakten een ... wandeling door het bos. (lang)

Slide 17 - Open question

Hoe schrijf je het bijvoeglijk naamwoord?
De ... jongen won de wedstrijd. (snel)

Slide 18 - Open question

Hoe schrijf je het bijvoeglijk naamwoord?
Ze kocht een ... boek in de winkel. (interessant)

Slide 19 - Open question

Regel 5

Geen -e achter het bijvoeglijk naamwoord:
  • Bij het-woorden na een
  • Bij het-woorden zonder lidwoord

Voorbeelden;
Het huis is mooi - Een mooi huis
Water is nat - Nat water 

Slide 20 - Slide

Regel 6

Na die, dit, dat en deze altijd een -e.

Voorbeelden:
Die / deze volle zak
Dit / dat mooie huis

Slide 21 - Slide

Hoe schrijf je het?
Een ... glas (leeg)

Slide 22 - Open question

Hoe schrijf je het?
Een ... portemonnee (vol)

Slide 23 - Open question

Hoe schrijf je het?
Een ... overhemd. (schoon)

Slide 24 - Open question

Hoe schrijf je het?
Een ... straat. (druk)

Slide 25 - Open question