Toets unité 4

Toets Unité 4: Rhône Alpes

Wat moeten jullie leren voor de toets van unité 4?


Pak jullie boeken, schrift en pen!


1 / 16
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 16 slides, with text slides and 1 video.

Items in this lesson

Toets Unité 4: Rhône Alpes

Wat moeten jullie leren voor de toets van unité 4?


Pak jullie boeken, schrift en pen!


Slide 1 - Slide

Apprendre
  • Vocabulaire
  • Phrases

    Grammaire:
  • Imparfait
  • Werkwoorden leren: connaître, voir et venir
  • Persoonlijk vnw met nadruk : moi, toi, lui etc.

Slide 2 - Slide

Vocabulaire/Phrases
  • Hoe leren jullie woordjes en zinnen?

Slide 3 - Slide

Tips
  • Hardop leren en opschrijven
  • Overhoren
  • WRTS
  • Quizlet
  • Plaatje, verhaaltje of een ezelsbruggetje
  • Top 10 lijst met woorden die je altijd vergeet
  • Let op accenten en het geslacht van een woord!

Slide 4 - Slide

Zoek de volgende zinnen op in je boek!
  • Ik heb een afspraak met een vriendin
  • Hoe laat?
  • We zien elkaar om 6 uur.

Slide 5 - Slide

Réponses
  • J'ai rendez-vous avec une copine
  • A quelle heure?
  • On se voit à 6 heures.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

imparfait

Met welke 3 stappen maak je de imparfait?


1.  je neemt de nous vorm van de présent

2. je haalt -ons van de uitgang af

3. je voegt de goede imparfait uitgang toe

Slide 8 - Slide

Les verbes : connaître, voir et venir
  • Schrijf het werkwoord connaître op!!
    Présent, imparfait, passé composé, infinitief

Slide 9 - Slide

présent:

je connais = ik ken

tu connais = jij kent

il connait = hij kent

elle connait = zij kent

on connait = men kent; wij kennen

nous connaissons = wij kennen

vous connaissez = jullie kennen; u kent

ils connaissent = zij kennen

elles connaissent = zij kennen

 

passé composé:

j'ai connu = ik heb gekend, ik kende

imparfait:

je connaissais = ik kende

tu connais = jij kende

il connait = hij kende

elle connait = zij kende

on connait = men kende; wij kenden

nous connaissons = wij kenden

vous connaissez = jullie kenden; u kende

ils connaissent = zij kenden

elles connaissent = zij kenden

infinitif:
connaître = kennnen

Slide 10 - Slide

Persoonlijk vnw met nadruk
je ---> moi
tu ---> toi
il ---> lui
elle ---> elle
nous ---> nous
vous ---> vous
ils ---> eux
elles ---> elles

je --->    moi
tu --->    toi
il --->      lui
elle --->   elle
nous ---> nous
vous --->  vous
ils --->       eux
elles --->   elles
Le pronom accentué (p. 95)
Persoonlijk voornaamwoord met nadruk.


Slide 11 - Slide

Le pronom accentué (p. 95)
Als er een voorzetsel voor staat: Je suis chez lui.
Er geen werkwoord is: Qui a dit cela? Moi!
Er c'est voor staat: C’est toi?

Slide 12 - Slide

oefenen
  • Il n'est pas là, mais tout le monde pense à ......
  • ......, je pars à 7 heures du soir.
  • Je vais au cinéma, qui vient avec .....

Slide 13 - Slide

les réponses
  • Il n'est pas là, mais tout le monde pense à lui.
  • Moi, je pars à 7 heures du soir.
  • Je vais au cinéma, qui vient avec toi.

  • Slide 14 - Slide

    Klaar?
    Apprendre 6 + 7
    of oefenen imparfait
    https://learningapps.org/4320315

    Slide 15 - Slide

    Slide 16 - Slide