H25 Kostensoorten

H25 Kostensoorten
1 / 39
next
Slide 1: Slide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 39 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

H25 Kostensoorten

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
  • Je kunt het verschil uitleggen tussen grond- en hulpstoffen 
  • Je kunt uitleggen waarom er periodiek wordt afgeschreven op vaste activa 
  • Je kunt de hoogte van de periodieke afschrijving berekenen 
  • Je kunt het afschrijvingspercentage per periode berekenen
  • Je kunt de boekwaarde en (resterende) levensduur berekenen

Slide 2 - Slide

Waarom wil ik als ondernemer alles van kostensoorten weten?
Juist kunnen berekenen van kosten per product / dienst zodat ik:
  • weet waar mijn geld naartoe gaat
  • kan vergelijken met concurrenten (benchmarken)
  • kan bijsturen op onderdelen van het proces
  • tot een 'goede' verkoopprijs kan komen

Slide 3 - Slide

Opgave 25.1 + 25.2 maken
timer
7:00

Slide 4 - Slide

Opgave 25.1
  • a) prijs oud = € 63.000/5.000 = € 12,60
    prijs nieuw = € 92.610/7.000 = € 13,23
    (13,23-12,60)/12,60 x 100% =5%
  • b) 4/3 x € 50.400 x 1,1 = € 73.920

Slide 5 - Slide

Opgave 25.2
  • a) 25.000/100 x 155 =38.750
  • b) (155-76)/76 x 100% = 103,9%
  • c) 2,80 x 1,02 x 1,018 x 1,015 = € 2,95

Slide 6 - Slide

Grond- en hulpstoffen 
  • Grondstoffen worden verwerkt in het product 
  • Hulpstoffen zijn nodig om het product te kunnen maken, maar worden niet verwerkt in het product zelf  
    voorbeelden: stoom, smeerolie, koelwater

Slide 7 - Slide

Afschrijven 

Slide 8 - Slide

Afschrijven 
Aanleiding: vaste activa worden minder waard door gebruik en het verstrijken van tijd. 

Reden afschrijven: door periodiek af te schrijven worden de verwachte kosten van de waardedaling van de een vast actief verdeeld over de tijd dat we deze verwachten te gebruiken. 

Slide 9 - Slide

Formule periodieke afschrijving
A = aanschafprijs inclusief bijkomende kosten 
R = restwaarde minus (sloop-)kosten 
n = aantal termijnen 

Slide 10 - Slide

Voorbeeld periodieke afschrijving
  • Auto aanschafprijs € 39.000, afleveringskosten € 1.000
  • Technische levensduur 10 jaar, economische levensduur 5 jaar 
  • Restwaarde na 5 jaar € 10.000

    Bereken de jaarlijkse afschrijvingskosten



Slide 11 - Slide

Voorbeeld periodieke afschrijving
  • Auto aanschafprijs € 39.000, afleveringskosten € 1.000
  • Technische levensduur 10 jaar, economische levensduur 5 jaar 
  • Restwaarde na 5 jaar € 10.000

    Bereken de jaarlijkse afschrijvingskosten
    Periodieke afschrijving = (39.000+1.000-10.000)/5 = € 6.000


Slide 12 - Slide

Bereken de restwaarde 
  • Auto aanschafprijs € 39.000, afleveringskosten € 1.000
  • Technische levensduur 10 jaar, economische levensduur 5 jaar 
  • Restwaarde na 5 jaar € 10.000

    Jaarlijkse afschrijving =  € 6.000

    Bereken de restwaarde na 3 jaar




Slide 13 - Slide

Bereken de restwaarde 
  • Auto aanschafprijs € 39.000, afleveringskosten € 1.000
  • Technische levensduur 10 jaar, economische levensduur 5 jaar 
  • Restwaarde na 5 jaar € 10.000

    Jaarlijkse afschrijving =  € 6.000

    Bereken de restwaarde na 3 jaar
    Restwaarde einde periode n = A - n x periodieke afschrijving 



Slide 14 - Slide

Bereken de restwaarde 
  • Auto aanschafprijs € 39.000, afleveringskosten € 1.000
  • Technische levensduur 10 jaar, economische levensduur 5 jaar 
  • Restwaarde na 5 jaar € 10.000

    Jaarlijkse afschrijving =  € 6.000

    Bereken de restwaarde na 3 jaar
    Restwaarde einde periode n = A - n x periodieke afschrijving 
    Restwaarde einde jaar 3 = 39.000 + 1.000 - 3 x 6.000 = € 22.000


Slide 15 - Slide

Bereken het afschrijvingspercentage 
  • Auto aanschafprijs € 39.000, afleveringskosten € 1.000
  • Technische levensduur 10 jaar, economische levensduur 5 jaar 
  • Restwaarde na 5 jaar € 10.000

    Jaarlijkse afschrijving =  € 6.000

    Bereken het afschrijvingspercentage
    Afschrijvingspercentage = periodieke afschrijving / A x 100% 
     


Slide 16 - Slide

Bereken het afschrijvingspercentage 
  • Auto aanschafprijs € 39.000, afleveringskosten € 1.000
  • Technische levensduur 10 jaar, economische levensduur 5 jaar 
  • Restwaarde na 5 jaar € 10.000

    Jaarlijkse afschrijving =  € 6.000

    Bereken het jaarlijkse afschrijvingspercentage 
    Afschrijvingspercentage = periodieke afschrijving / A x 100% 
    Afschrijvingspercentage = 6.000 / (39.000 + 1.000) x 100% = 15%


Slide 17 - Slide

Opgave 25.4 + 25.5 maken
timer
8:00

Slide 18 - Slide

Opgave 25.4
  • a) (2.500.000-500.000)/(16x12) = € 10.416,67
  • b) 10.416,67/2.500.000 x 100% = 0,42%

Slide 19 - Slide

Opgave 25.5
  1. Afschrijving per jaar = (130.000 + 12.000 - 22.000)/5 = € 24.000
    Waarde eind jaar 3 = 130.000 + 12.000 - 3 x 24.000 = € 70.000
  2. Waarde eind jaar 3 = restwaarde + 2 x afschrijving per jaar 
    = 22.000 + 2 x 24.000 = € 70.000

Slide 20 - Slide

Opgave 25.7 + 25.8 maken
timer
8:00

Slide 21 - Slide

Check leerdoelen
  • Waarom wordt er afgeschreven op vaste activa? 
  • Rekenopdracht >>

Slide 22 - Slide

Opgave 25.7
  • De huidige waarde is 40% van de aanschafprijs, want er is 4 x 15% afgeschreven. 100/40 x € 18.000 = € 45.000
  •  (€ 45.000 - € 4.500)/ € 45.000 x 100% = 90%
    90%/15% = 6 jaar 

Slide 23 - Slide

Opgave 25.8
  • Afschrijving = (120.000 + 16.000 -30.000)/4 = € 26.500
  • Kosten per km = 26.500/ 132.500 + 0,36 = € 0,56

Slide 24 - Slide

25.6 Bereken de afschrijving per uur
Formule

Vul in en
Bereken
  • (A-R)/N

  • (38.300 + 15.000 -5.000 + 2.000)/(20 x 48 x 5 x 6) = € 1,75
(tekst 8 uur verwijderd)

Slide 25 - Slide

Personeelskosten 
Bestaan uit:
  • brutolonen (=salaris)
  • wettelijke sociale lasten:
           premie werknemersverzekeringen, bijdrage Zorgverzekeringswet,                vakantiegeld
  • vrijwillige sociale lasten:
           vergoeding reiskosten, maaltijden, fondsen werknemers
  • werkgeversdeel pensioenpremie 

Slide 26 - Slide

Arbeidsuurtarief 
In dienstverlenende bedrijven worden de personeelskosten vaak omgerekend naar een arbeidsuurtarief per productief (door te berekenen) uur

  • Arbeidsuurtarief = personeelskosten / aantal productieve uren
De totale personeelskosten voor een timmerman zijn € 40.000 op jaarbasis. De timmerman is 1.600 uur per jaar in dienst. Hiervan kan 80% doorberekend worden aan klanten. 

Bereken arbeidsuurtarief
€ 40.000 / (0,8 x 1.600) = € 31,25
voorbeeld

Slide 27 - Slide

Opgave 25.9 - klassikaal
  • Totale personeelskosten?
  • € 1.800 + € 300 + € 24 + € 180 = € 2.304 
  • Aantal productieve uren per maand? 
  • 0,8 x 160 = 128
  • Berekening
  • € 2.304 / 128 = € 18

Slide 28 - Slide

Factuurtarief
Het tarief wat gefactureerd wordt aan de klant is gebaseerd op het arbeidsuurtarief en wordt verhoogd met bijkomende kosten en een winstopslag. 

Aandachtspunt: lees goed waarover de winstopslag wordt berekend. 

Slide 29 - Slide

Opgave 25.10 + 25.12 
timer
15:00

Slide 30 - Slide

Opgave 25.10

Slide 31 - Slide

Opgave 25.12

Slide 32 - Slide

Overige kosten
  • Interestkosten
  • Kosten van grond 
  • Kosten diensten van derden
  • Kosten van belastingen 
  • Let op; geen belastingen m.b.t. de winst of dividend. Alleen echte kosten zoals motorrijtuigen-, assurantie- en onroerende zaakbelasting

Slide 33 - Slide

Opgave 25.13 + 25.14 
timer
15:00

Slide 34 - Slide

Opgave 25.13 
  • 0,5 x 0,07 x (2/12 x 210.000 + 3/12 x 320.000 + 3/12 x 270.000 + 3/12 x 330.000. = € 9.275  

Slide 35 - Slide

Opgave 25.13 
  • 0,5 x 0,07 x (2/12 x 210.000 + 3/12 x 320.000 + 3/12 x 270.000 + 3/12 x 330.000. = € 9.275  

Slide 36 - Slide

Opgave 25.14 
  • 1) juist
  • 2) onjuist, want btw zijn geen kosten voor de onderneming. btw is terug te vorderen. 
  • 3) onjuist inkomstenbelasting is geen kostenpost, maar belasting over de winst

Slide 37 - Slide

Opgave 25.14 
  • b) € 180.000/(€ 600.000/40) = 12 jaar
  • c) € 12.600/(€ 5.400/3) = 7 jaar 
  • d) € 90.000/(€ 36.000/4) = 10 jaar 

Slide 38 - Slide

Opgave 25.14 
  • Nee, de kosten nu zijn € 12.000+€ 15.000 = € 27.000. Dit is dus goedkoper dan leasen

Slide 39 - Slide