Hoofdstuk 1



           Dialoog
 Welkom
1
introductie
information vragen
adres and land van origine
landen / talen ​​/ nationaliteiten
nummers
alfabet
spellen
groeten and gedag zeggen
personaal pronomen + werkwoorden
zinsaccent
1 / 46
next
Slide 1: Slide
NT2WOHBOStudiejaar 1

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson



           Dialoog
 Welkom
1
introductie
information vragen
adres and land van origine
landen / talen ​​/ nationaliteiten
nummers
alfabet
spellen
groeten and gedag zeggen
personaal pronomen + werkwoorden
zinsaccent

Slide 1 - Slide

A0 - A2
ca. 80 uur
(40 uur per niveau)
huiswerk 2 uur per week
Dialoog
theorie & praktijk
Tekst
Eigen vocabulaire
extra opdrachten

Slide 2 - Slide

A0 - A2
A  
ja/nee vragen
repeat or replace
ca. 80uur
(40 uur per niveau)
huiswerk 2 uur per week
Dialoog
theorie & praktijk
Tekst
Eigen vocabulaire
extra opdrachten

Slide 3 - Slide

A0 - A2
A  
ja/nee vragen
repeat or replace
ca. 80uur
(40 uur per niveau)
huiswerk 2 uur per week
Dialoog
theorie & praktijk
Tekst
Eigen vocabulaire
extra opdrachten
ElMolinero
netwerk@suc6

Slide 4 - Slide

Spreek Nederlands!
goedemorgen
goedemiddag
tot morgen
prettig weekend
Hoe gaat het?
Zin om iets te drinken?
Nederlandse
televisie en radio

Nederlandse versie van je navigatie

Een Nederlands kinderboek...
Feel like having a drink?

Slide 5 - Slide



           Dialoog
 Welkom
1
introduce
ask information
address and country of origin
countries / languages ​​/ nationalities
numerals
alphabet
spell
greet and say goodbye
personal pronoun + verb
sentence accent

Slide 6 - Slide

Ik kom uit Italië.
Ik kom uit Hongarije.
Ik kom uit Turkije.
Ik kom uit Oekraïne.
Ik kom uit India.
Ik kom uit Griekenland.
Ik kom uit 
de Verenigde Staten.
Ik kom uit  Spanje.
Ik spreek uit Italiaans.
Ik spreek Hongaars.
Ik spreek Turks.
Ik spreek Oekraïens.
Ik spreek Hindi.
Ik spreek Grieks.
Ik spreek Engels.
Ik spreek Spaans.
Ik ben Italiaan / Italiaanse.
Ik ben Hongaar / Hongaarse.
Ik ben Turks / Turkse.
Ik ben Oekraïner  / Oekraiense.
Ik ben Indiaas / Indiase
Ik ben Griek / Griekse
Ik ben Amerikaan / Amerikaanse
Ik ben Spanjaard / Spaanse

Slide 7 - Slide

Ik ben Erica.
Wie ben jij?
Wat is je naam?
Mijn naam is Tom.
Hoe heet je?
Ik heet Joyce.
Wat is je adres?
Waar woon je?
Waar kom je vandaan?
Uit welk land kom je?
Wat is je nationaliteit?
Welke taal spreek je?

Slide 8 - Slide

Ik
jij / je
hij
zij/ze
het
u

wij/we
jullie
zij/ze
I
you
he
she
it
---

we
you
they
singular
plural
 personaal pronomen

Slide 9 - Slide


Dag Anna, woon ______ ook in Amsterdam?
A
wij
B
jij
C
zij

Slide 10 - Quiz


Dit is Paul. ___ komt uit Engeland.
A
Hij
B
Wij
C
Jij

Slide 11 - Quiz


Hans en Freek, hebben ___ het boek ook?
A
hij
B
jullie
C
wij
D
zij

Slide 12 - Quiz


Mevrouw, woont ___ op nummer 24?
A
zij
B
hij
C
u
D
je

Slide 13 - Quiz


Het is pauze. ___ stoppen even.
A
Ik
B
We
C
Je
D
Ze

Slide 14 - Quiz

Ik
jij / je
hij
zij/ze
het
u

wij/we
jullie
zij/ze
luister
luistert
luistert
luistert
luistert
luistert

luisteren
luisteren
luisteren
ik - geen t
je  -  soms een t 
hij, ze, het / u -  altijd een  t
luisteren - to listen
singular
plural
 personaal pronomen

luister je?

Slide 15 - Slide

Ik
jij / je
hij
zij/ze
het
u

wij/we
jullie
zij/ze
werk
werkt
werkt
werkt
werkt
werkt

werken
werken
werken

werk je?

luister
luistert
luistert
luistert
luistert
luistert

luisteren
luisteren
luisteren
to listen
luister je?
werken - to work
ik - geen t
je  -  soms een t 
hij, ze, het / u -  altijd een  t
 personaal pronomen

Slide 16 - Slide

Ik
jij / je
hij
zij/ze
het
u

wij/we
jullie
zij/ze
werk
werkt
werkt
werkt
werkt
werkt

werken
werken
werken

werk je?

heb
hebt
heeft
heeft
heeft
hebt

hebben
hebben
hebben
hebben - to have
heb je?
werken - to work
1e - geen t
2e  -  soms t 
3e  -  altijd  t
zijn - to be
ben
bent
is
is
is
bent

zijn
zijn
zijn
ben je?
 personaal pronomen

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

hij luistert
ik luister
luisteren
infinitief en plural
we / jullie / ze luisteren
ik-vorm
ik-vorm + t
ik luister
luister je?
je luistert
hij / ze / het luistert
u luistert
 first verb

Slide 20 - Slide

hij kent
ik ken
kennen
infinitief en plural
we / jullie / ze kennen
ik-vorm
ik-vorm + t
ik ken
ken je?
je kent
hij / ze / het kent
u kent
 first verb
drop a consonant

Slide 21 - Slide

hij speelt
ik speel
spelen
infinitief en plural
we / jullie / ze spelen
ik-vorm
ik-vorm + t
ik speel
speel je?
je speelt
hij / ze / het speelt
u speelt
 first verb
add a vowel

Slide 22 - Slide

simpel, kort, lang
simpel - type 'S'

drop -en
kort - type 'K'

drop -en
drop 1 consonant
lang - type 'L'

drop -en
add 1 vowel
luisteren - ik luister
kennen - ik ken
spelen - ik speel
drop -en
drop -en
drop -en
drop a consonant
add a vowel

Slide 23 - Slide

Ik
wij
Ik
wij
maak
ma - ken
Ik
wij
peuter
peu - te - ren
plak
plak - ken
drop -en
peuteren
plakken
maken
drop -en
drop -en
drop a consonant
add a vowel
simpel
kort
lang
simpel, kort, lang
lettergrepen
1 consonant -> 2e lettergreep
2 consonanten, iedere lettergreep 1

Slide 24 - Slide

spreken
passen
maken
bakken
halen
pakken

spelen
spellen
horen
rollen
kopen
bellen
praten
eten
weten
kennen
leren
zitten
huren
koken
wonen
leven
lezen
simpel, kort, lang
maak de ik-vorm

Slide 25 - Slide

spre-ken / ik spreek
pas-sen / ik pas
ma-ken / ik maak
bak-ken / ik bak
ha-len / ik haal
pak-ken / ik pak
spe-len / ik speel 
spel-len / ik spel
ho-ren / ik hoor
rol-len / ik rol
ko-pen / ik koop
bel-len / ik bel
pra-ten / ik praat
e-ten / ik eet
we-ten / ik weet
ken-nen / ik ken
le-ren / ik leer
zit-ten / ik zit
hu-ren / ik huur
ko-ken / ik kook
wo-nen / ik woon
le-ven / ik leef
le-zen / ik lees
simpel, kort, lang

Slide 26 - Slide

allemaal
1
welkom
andere
beginnen
buurman
voornaam
nummer
antwoord
iedereen
2
3
4
5
6
7
8
9
cursus
10

Slide 27 - Slide

spreken - de taal - ik
Ik spreek de taal.

Slide 29 - Slide

Ik ben ...
Mijn naam is ...
Ik heet ...
Ik kom uit ...
Ik woon in ...
Ik spreek ...
Ik ben ... jaar.
Mijn leeftijd is ...
Mijn verjaardag is op ...
Ik werk bij ...
Mijn beroep is ...
Ik heb ... gestudeerd.
Wie ben jij?

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Voorbeeld
Hij heet Pablo. Pablo komt uit Spanje.
Hij is 27 jaar en woont in Amsterdam. Zijn adres is Veldstraat 6, postcode 1065 ED. Hij werkt bij TNO in Petten.
opdracht 11

Slide 32 - Slide

goede morgen
allemaal
wonen
achternaam
beginnen
het nummer
voornaam
docent
het land
de straat
buurman
buurvrouw

Slide 33 - Slide

Welke voornamen hoor je?
Op welk adres woont de vrouw?
Op welk adres woont de man?
Hoe heet de docent?
Waar komen de cursisten vandaan?
Hebben de cursisten dezelfde naam?

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Welke woorden krijgen het accent? 
Herhaal het antwoord.
Wil jij koffie?
Nee, thee graag?
Willen jullie koffie?
Nee, wij niet.
zinsaccent

Slide 36 - Slide

huiswerk
 verdieping
3. het alfabet
blz. 30 - own vocabulary / nieuwe woorden gebruiken

Slide 37 - Slide


 verdieping
3. het alfabet
blz. 30 - own vocabulary / nieuwe woorden gebruiken
Julian ______ in Nederland?
A
woon
B
woont
C
wonen

Slide 38 - Quiz


Haoshi en Ji ___ uit China.
A
kom
B
komt
C
komen

Slide 39 - Quiz


Hans, ___ je het boek?
A
heb
B
hebt
C
heeft
D
hebben

Slide 40 - Quiz


Dag Paula, kom ______ ook uit Madrid?
A
wij
B
jij
C
zij

Slide 41 - Quiz


Mijn naam is Engelina. ___ woon in Alkmaar.
A
Ik
B
Jij
C
Hij
D
Zij

Slide 42 - Quiz


Jennifer en Sue, hebben ___ het boek ook?
A
hij
B
jullie
C
ik

Slide 43 - Quiz


Mevrouw Janssen, waar woont ___ ?
A
zij
B
hij
C
u

Slide 44 - Quiz


Het is warm. ___ gaan naar het strand.
A
Ik
B
We
C
Je

Slide 45 - Quiz

A - verbs / pronouns
your answer is always ja

B - nouns
yes or no
repeat or replace

1B

Slide 46 - Slide