Link+ 0-A2 Herhaling grammatica Thema 1 & 2

Grammatica: herhaling
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NT2WOHBOStudiejaar 1

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Grammatica: herhaling

Slide 1 - Slide

pronomen personale - subject
Ik
jij
hij
zij/ze
het
u

wij/we
jullie
zij/ze

Slide 2 - Slide

personaal pronomen
Ik
jij / je
hij
zij/ze
het
u

wij/we
jullie
zij/ze
luister
luistert
luistert
luistert
luistert
luistert

luisteren
luisteren
luisteren

luister je?

ik - geen t
je  -  soms een t 
hij, ze, het / u -  altijd een  t
luisteren
singularis
pluralis

Slide 3 - Slide

personaal pronomen & werkwoord
Ik
jij/je
hij
zij/ze
het
u

wij/we
jullie
zij/ze
werk
werkt
werkt
werkt
werkt
werkt

werken
werken
werken

werk je?

luister
luistert
luistert
luistert
luistert
luistert

luisteren
luisteren
luisteren

luister je?

werken
luisteren
heb
hebt
heeft
heeft
heeft
hebt

hebben
hebben
hebben
ik - geen t
hij, zij, het / u -  altijd een  t
jij/je  -  soms een t 
hebben

heb je?

Slide 4 - Slide

hebben en zijn
Ik
jij
hij
zij/ze
het
u

wij/we
jullie
zij/ze
heb
hebt
heeft
heeft
heeft
heeft

hebben
hebben
hebben

heb jij?

Ik
jij
hij
zij/ze
het
u

wij/we
jullie
zij/ze
ben
bent
is
is
is
bent

zijn
zijn
zijn

ben jij?

Slide 5 - Slide

simpel, kort, lang
simpel - type 'S'

verwijder -en

luisteren - ik luister
kort - type 'K'

verwijder -en
verwijder 1 medeklinker

lang - type 'L'

verwijder -en
voeg 1 klinker toe

kennen - ik ken
maken - ik maak

Slide 6 - Slide

kort of lang?
spre-ken
pas-sen
ma-ken
bak-ken
ha-len
pak-ken
pra-ten
e-ten
we-ten
ken-nen
le-ren
zit-ten
spe-len
spel-len
ho-ren
rol-len
ko-pen
bel-len
hu-ren
ko-ken
wo-nen
le-ven
le-zen

Slide 7 - Slide

kort of lang?
spreken - L
passen - K
maken - L
bakken - K
halen - L
pakken  - K
praten - L
eten - L
weten - L
kennen - K
leren - L
zitten - K

spelen - L
spellen- K
horen - L
rollen - K
kopen - L
bellen - K
huren - L
koken - L
wonen - L
leven - L
lezen - L

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Dag Anna, woon ______ ook in Amsterdam?
A
wij
B
jij
C
zij

Slide 10 - Quiz

______ Julian in Nederland?
A
woon
B
woont
C
wonen

Slide 11 - Quiz

Haoshi en Ji ___ uit China.
A
kom
B
komt
C
komen

Slide 12 - Quiz

Hans, ___ je het boek?
A
heb
B
hebt
C
heeft
D
hebben

Slide 13 - Quiz