H4 Formuleren - mannelijk/vrouwelijk/verwijswoorden

Programma
  • Terugblik week 
  • Uitleg nieuwe theorie 
  • Formatieve toets 
  • Vragenrondje
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Programma
  • Terugblik week 
  • Uitleg nieuwe theorie 
  • Formatieve toets 
  • Vragenrondje

Slide 1 - Slide

Terugblik week
Vorige week en vorige les besproken 
  • lijdend voorwerp 
  • formatieve toets H4

Slide 2 - Slide

In elke zin staat een lijdend voorwerp
A
juist
B
onjuist

Slide 3 - Quiz

Kan jij het lijdend voorwerp
in die zin vinden?

A
jij
B
het lijdend voorwerp
C
in die zin
D
kan vinden

Slide 4 - Quiz

Vandaag hebben we pizza gegeten.
we =
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 5 - Quiz

Wie heeft mijn scooter gerepareerd?
mijn scooter =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 6 - Quiz

Wat zoek je na het onderwerp?
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Lijdend voorwerp
C
Meewerkend voorwerp
D
Bijwoordelijke bepaling

Slide 7 - Quiz

Ik vond ze heel bizar
ze =
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
persoonsvorm
D
werkwoordelijk gezegde

Slide 8 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in de zin: De baby krijgt een luier.
A
een luier
B
krijgt
C
de baby
D
Er staat geen lijdend voorwerp in deze zin.

Slide 9 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in de zin: Jasper speelt gitaar.
A
Jasper
B
gitaar
C
speelt
D
Er staat geen lijdend voorwerp in de zin.

Slide 10 - Quiz

Doelen deze week
  • Je leert de wat verwijswoorden zijn 
  • Je leert deze op de juiste manier gebruiken
  • Iedereen heeft minimaal een 6.0 voor Woordenschat H5

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Link

Verwijswoorden
Saai als je steeds hetzelfde woord gebruikt. 

Daarom variatie brengen! 

Hoe? ---> door verwijswoorden
--> Al eerder over verwijswoorden gehad. 

Slide 13 - Slide




het-woorden 

dat, dit 





De-woorden 
 
die, deze
Onzijdig
Mannelijk/vrouwelijk

Slide 14 - Slide

Welke verwijswoorden gebruik je voor 'het boek'?
A
deze, die
B
deze, dat
C
dit, dat
D
die, dit

Slide 15 - Quiz

Is de stelling waar of niet waar?

Een tekst is saai als je verwijswoorden gebruikt.
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quiz

Welke woorden zijn verwijswoorden?
A
Die en deze
B
in en uit
C
Welke en wanneer

Slide 17 - Quiz

Bij vrouwelijke woorden gebruik je de verwijswoorden 'deze' en 'die'.
A
juist
B
onjuist

Slide 18 - Quiz

Bij onzijdige woorden gebruik je de verwijswoorden 'dit' en 'dat'.
A
juist
B
onjuist

Slide 19 - Quiz

Welke verwijswoorden gebruik je voor 'het kind'?
A
deze, die
B
deze, dat
C
dit, dat
D
die, dit

Slide 20 - Quiz

Verder vandaag
Formatieve toets Woordenschat H4 
Maken, nakijken en inleveren via Teams 'opdrachten'
Uiterlijk tot 19:00 uur --> deadline!

Slide 21 - Slide