3M - past simple, present perfect, past continuous

Grammatica - verleden tijd
Past simple, present perfect, past continuous = allemaal verleden tijd
1 / 10
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Grammatica - verleden tijd
Past simple, present perfect, past continuous = allemaal verleden tijd

Slide 1 - Slide

Past simple
  • Iets wat in het verleden is gebeurd en nu is afgelopen
  • Maak je door + ed achter het hele werkwoord te plakken of het 2e rijtje van de onregelmatige werkwoorden
  • bijv: walk - walked
  • think - thought

Slide 2 - Slide

Kies de juiste vorm van de past simple:
Yesterday, he ..... all evening.
A
work
B
worked
C
was working
D
working

Slide 3 - Quiz

Present perfect
  • iets wat in het verleden begonnen is maar nu nog bezig is, waar we nu nog resultaat van merken of ervaringen
  • Maak je door have/has + ww - ed of have/has + 3e rijtje onregelmatig
  • Bijv. He has worked there since 2012. He has done his homework on time since this year. 

Slide 4 - Slide

Kies de juiste vorm: I ..... never ..... to Spain.
A
has be
B
have was
C
have been
D
has been

Slide 5 - Quiz

Past continuous
  • Iets wat in het verleden een tijdje aan de gang was
  • Maak je door: was/were + hele werkwoord + ing
  • Bijv. he was talking to Joan a long time.

Slide 6 - Slide

Kies de juiste vorm: They ..... pretty fast (skate)
A
were skating
B
was skating
C
skated
D
skate

Slide 7 - Quiz

Past simple
Present perfect
Past continuous
Actie is afgelopen
Begon in het verleden, nu nog gevolg
Iets wat langer duurde in het verleden
Last year, yesterday, a few days ago, in 2012
for, yet, never, ever, just, already, since, still (fyne jas)

Slide 8 - Slide

Past simple + past continuous 
Je kunt de past simple en de past continuous samen in de zin gebruiken om aan te geven dat er twee dingen tegelijk gebeurden. Dan staat er when/while in de zin.
De past continuous (ing vorm) gebruik je voor het langstdurende (I was walking)
De past simple (+ed) gebruik je voor het kortste) when my mother called me. 

Slide 9 - Slide

Nu:
Tijdens de les maak het het volgende:
Vanaf bladzijde  34 (lesson 4) opdracht 1/2/3/7/8/9

Huiswerk:
Vanaf bladzijde 44 (lesson 5) opdracht 1/2/3/5/6/7

Slide 10 - Slide