6.4 Transplantatie en bloedtransfusie

6.4   Transplantatie en bloedtransfusie

Thema 6 Afweer
Voorkennisvragen
1. Welke bloedgroepen zijn er?
2. Hoe weten witte bloedcellen welke cellen lichaamseigen zijn?
3. Waarom moeten mensen die een orgaan nodig hebben vaak zo lang wachten? 
1 / 38
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

6.4   Transplantatie en bloedtransfusie

Thema 6 Afweer
Voorkennisvragen
1. Welke bloedgroepen zijn er?
2. Hoe weten witte bloedcellen welke cellen lichaamseigen zijn?
3. Waarom moeten mensen die een orgaan nodig hebben vaak zo lang wachten? 

Slide 1 - Slide

Leerdoel
Je kunt beschrijven welke problemen door antigenen kunnen ontstaan bij transplantaties en bloedtransfusies.

Slide 2 - Slide

transplantaties
vervanging van een 
  • orgaan
  • weefsel 

Slide 3 - Slide

transplantaties
donor 
  • is gever van het orgaan of weefsel

acceptor

  • is persoon waarbij het orgaan 
       wordt vangen 

Slide 4 - Slide

een orgaan kan niet zomaar van worden uitgewisseld... 

Slide 5 - Slide

eisen 
donor en acceptor moeten een match zijn

Slide 6 - Slide

MHC & HLA 
major histocompatibility complex

= bij mensen:
human leukocyte antigen

Slide 7 - Slide

MHC & HLA 
major histocompatibility complex
human leukocyte antigen
lichaamscel

Slide 8 - Slide

(MHC = )  HLA - immuuneiwitten
Elk blokje stelt een persoon voor met een homoloog chrosomenpaar (van vader en moeder) nummer 6 waar de HLA-genen op liggen. 
Risico op afstotings-reactie

Slide 9 - Slide

HLA
10 verschillende eiwitten
-> antigenen van de mens

-> dus vele combinaties 
mogelijk
-> antigeen aanwezig zou
 geen antilichaam ervan moeten zijn

Slide 10 - Slide

HLA/MHC-matching
Als er een orgaantransplantatie noodzakelijk is wordt er naar veel meer gekeken dan alleen naar de bloedgroep. Er zijn ontzettend veel verschillende eiwitten aan het oppervlak van cellen die allemaal anders kunnen zijn.
Het uitgangspunt is ALLE eiwitten moeten lichaamsEIGEN zijn als er geen reactie van het immuunsysteem gewenst is.
Alle eiwitten die hierin een rol spelen worden HLA eiwitten genoemd.

Slide 11 - Slide

donatie 
donatie is alleen mogelijk
bij een match

anders kans op afstoting
-> immuunsysteem  gaat
     donororgaan aanvallen 

Slide 12 - Slide

afstoting

Slide 13 - Slide

medicatie tegen afstoting
immuunsupressors
onderdrukken het 
immuunsysteem
-> ook vatbaarder 
    voor ziektes 

Slide 14 - Slide

wat wanneer te doneren?
+ bloed

Slide 15 - Slide

het vinden van een match:
grote kans binnen 
families

-> anders vooral op
toeval

Slide 16 - Slide

Anja heeft bloedgroep 0+

Welke antistoffen tegen bloedgroepantigenen heeft Anja in haar bloed?
A
alleen anti-resus
B
alleen anti-A en anti-B
C
zowel anti-A, anti-B als anti-resus
D
Geen idee

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Slide

Verdeling bloedgroepen

In NL:
A positief (A+) 36,6%
A negatief (A-) 6,4%
AB positief (AB+) 2,5%
AB negatief (AB-) 0,5%
O positief (O+) 38,2%
O negatief (O-) 6,8%
B positief (B+) 7,7%
B negatief (B-) 1,3%

Slide 19 - Slide

Hoe bepaal je of bloed gaat klonteren?
1. welke antistoffen heeft de ontvanger?   (antistof A of B of allebei of niets)

2. welke antigenen heeft de donor? (A of B of allebei of niets)

3. als er twee op elkaar passen kan er geen bloedtransfusie plaatsvinden (wat dan is er klontering van het donorbloed)
De regel is: De ontvanger mag géén antistoffen in het plasma hebben tegen het antigeen op de bloedcellen van de donor.

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Welke bloedgroep(en) heeft/hebben antigeen B
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep O

Slide 22 - Quiz

Welke bloedgroep(en) heeft/hebben antistof A
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep O

Slide 23 - Quiz

Bepaal de bloedgroep van de donor en van de ontvanger als er het volgende gebeurt:
Antistof-A erbij: klontering
Antistof-B erbij: klontering

A
Donor=A Ontvanger is O
B
Donor=AB Ontvanger is O
C
Ontvanger=O Donor is AB
D
Donor=B Ontvanger=A

Slide 24 - Quiz

Welke bloedgroep kan alle bloedgroepen ontvangen?
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep O

Slide 25 - Quiz

Resusfactor - ontdekt bij apen

Slide 26 - Slide

Resusbaby
  • Een resusnegatieve moeder kan in verwachting zijn van een resuspositief kind.
  • Bij de eerste zwangerschap levert dat geen problemen op.
  • Bij bevalling: contact tussen bloed moeder en kind -> moeder maakt anti-resus en geheugencellen.
  • Bij tweede zwangerschap: anti-resus door placenta naar foetus -> bloedafbraak bij het kindje.
Resusfactor
In deze afbeelding is te zien wat er gebeurt als een vrouw in verwachting is van een resuspositief kindje.

Slide 27 - Slide

Iemand heeft resus-positief (Rh+) bloed.
Welk antigeen heeft hij op de buitenkant van zijn rode bloedcellen?
Kan hij resus-antistof maken?
A
wel resus-antigeen wel resus-antistof
B
wel resus-antigeen geen resus-antistof
C
geen resus-antigeen wel resus-antistof
D
geen resus-antigeen geen resus-antistof

Slide 28 - Quiz

Een resusbaby ontstaat als de moeder Rh- is en na een besmetting (bv. bij een eerdere bevalling) resusantistoffen heeft gemaakt. Deze antistoffen komen in het bloed van een volgend kind dat Rh+ is. De antistoffen breken het bloed van het kind af.
Op welke manier kan antistofvorming door de moeder, direct na de geboorte, worden tegen gegaan?
A
De moeder voor de geboorte vaccineren met een resusantigeen.
B
De moeder direct na de geboorte inspuiten met antistoffen.
C
De moeder tijdens de geboorte een bloedtransfusie geven met resusnegatief bloed.
D
De moeder voor de geboorte een bloedtransfusie geven met resusnegatief bloed.

Slide 29 - Quiz

Slide 30 - Link

Er is een duidelijke volgorde toe te kennen als het gaat om kans op een HLA match bij familieleden. Zet deze familieleden op volgorde. Zet het familielid met de grootste kans op een match op 1.
1
2
3
4
ééneiige tweelingbroer/zus
twee-eiige tweelingbroer/zus
broer/zus
ouder

Slide 31 - Drag question

Patiënt X heeft bloedgroep B. Welk donor bloed kan deze patiënt WEL of juist NIET ontvangen?
WEL
NIET
Donorbloed met bloedgroep A
Donorbloed met bloedgroep B
Donorbloed met bloedgroep AB
Donorbloed met bloedgroep 0

Slide 32 - Drag question

1 donor kan maximaal 2 levens redden
A
Ja
B
Nee
C
Weet niet

Slide 33 - Quiz

Wel 
Niet
Antistoffen
Hieronder staan 4 situaties genoemd waarbij bij de mens weefsels worden overgebracht.
Bepaal voor elke situatie of de kans bestaat dat het immuunsysteem van de acceptor antistoffen tegen het overgebrachte weefsel of tegen de overgebrachte cellen gaat produceren en sleep naar het bijbehorende vak:


een harttransplantatie
een transfusie waarbij iemand met bloedgroep AB zonder resusantigeen voor de eerste keer bloed krijgt van bloedgroep AB met resusantigeen
een bypassoperatie, waarbij een stukje bloedvat uit een been van patiënt wordt overgebracht naar zijn hart
bij een beenmergtransplantatie waarbij een broer donor is voor zijn zus (acceptor)

Slide 34 - Drag question

Welk genotype hoort bij welke bloedgroep?
Bloedgroep A
Bloedgroep B
Bloedgroep AB
Bloedgroep O

Slide 35 - Drag question

Welke 2 mensen hebben de best mogelijke match op basis van MHC-I receptoren (HLA-gen)?
A
Broers en zussen
B
Ééneiige tweelingen
C
Twee-eiige tweelingen
D
Geen van deze opties

Slide 36 - Quiz

Transplantaties gaan soms mis, het orgaan wordt afgestoten. Welke van de onderstaande beweringen klopt niet?
A
De HLA combinatie van de donor niet overeenkomt met dat van de ontvanger
B
De MHC I moleculen van de donor niet overeenkomen met die van de ontvanger
C
De B- en T- lymfocten van de ontvanger die 'aanvallen' zijn bij het rijpen niet weggefilterd
D
Het immuunsysteem van de ontvanger herkent de antistoffen van het donororgaan niet.

Slide 37 - Quiz

Slide 38 - Video