Hoofdstuk 6 Grammatica

Grammatica & Spelling
4SE1 (Schoolexamen)
Telt voor 12% mee 
Toets: 60 minuten (in de toetsweek 22-26 nov)
1 / 41
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Grammatica & Spelling
4SE1 (Schoolexamen)
Telt voor 12% mee 
Toets: 60 minuten (in de toetsweek 22-26 nov)

Slide 1 - Slide

zinsdelen - blz. 97
Je kunt iedere zin is stukken verdelen 
en ieder stuk een naam geven.

Slide 2 - Slide

Zinsdelen - de basis
Maak aantekeningen!
PV 
WWG en NWG
O
LV
MV
BWB

Slide 3 - Slide

enkelvoudige zin

Er is één onderwerp en één PV




Hij keek naar een film
samengestelde zin

Er zijn meerdere onderwerpen en meerdere PV's



Hij keek naar een film en at een appel.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Waar zet je zinsdeelstrepen?
Gister I was ik I de hele dag I op school.

Gister I was I ik I de hele dag I op school, II maar I vandaag I ben I ik I thuis.

Slide 6 - Slide

Aan de slag

opdracht 1 blz. 97 


timer
10:00

Slide 7 - Slide

Zinsdelen - Nakijken
opdracht 1 blz. 97

----------------------------------------------
Aan het eind van deze les ken je het verschil tussen een hoofdzin en een bijzin.

Slide 8 - Slide

Hoofdzin

Het is een hoofdzin als er NIKS tussen het O en de PV past.

Ik *eet een broodje, omdat ik honger heb.

* Hier past niks tussen
Bijzin

Het is een bijzin als er wel iets tussen het O en de PV past.

Ik eet een broodje, omdat ik* honger heb.

*HIer past het woordje "NIET"

Slide 9 - Slide

Welke mogelijkheden zijn er?
H-zin + H-zin
Ik eet een broodje, want ik heb honger.

H-zin + B-zin
Ik eet een broodje, omdat ik honger heb.

B-zin  + H-zin
Omdat ik honger heb, eet ik een broodje.

Slide 10 - Slide

Tip: Je ziet het aan de voegwoorden
  • H-zin + H-zin: Want, Of, En, Maar (WOEM) > Hij stopte, want ik kwam eraan.
  • H-zin + B-zin: dan staat het voegwoord er tussenin (omdat dat, als, toen, hoewel, terwijl) > Hij stopte toen ik eraan kwam.
  • B-zin + H-zin: dan staat het voegwoord helemaal vooraan. (omdat dat, als, toen, hoewel, terwijl) Toen ik eraan kwam, stopte hij.

Slide 11 - Slide

Aan de slag
opdracht 4 blz. 102
Behalve zin b, d, g en i


Eerder klaar? >>> maken opdr 6


timer
10:00

Slide 12 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
- Finale-opdracht zinsontleden

- Een quiz met 7 vragen

- Woordsoorten met André Hazes 

Slide 13 - Slide

finale-opdracht zinsontleden

opdracht 9 blz. 103, 104
Behalve zin b en f

Slide 14 - Slide

1.Gister gaf hij de ober een fooi
Wat is het LV?
A
de ober
B
een fooi
C
hij
D
gister

Slide 15 - Quiz

2.Wat is het Onderwerp?
Iedere ochtend maakt de kerkklok mij wakker.
A
maakt
B
mij
C
iedere ochtend
D
de kerkklok

Slide 16 - Quiz

3.Wat is het Meewerkend Voorwerp?
Bij het afscheid gaf hij haar een zoen.
A
haar
B
hij
C
een zoen
D
bij het afscheid

Slide 17 - Quiz

4.Wat is het WWG?
Ik zit mijn hele leven al bij anderen af te kijken.
A
zit te kijken
B
zit kijken
C
zit af te kijken
D
leven te kijken

Slide 18 - Quiz

5.Ik steek dit jaar geen vuurwerk af want dan krijg ik een boete.
A
Dit is een samengestelde zin.
B
Dit is een enkelvoudige zin.

Slide 19 - Quiz

6.Wat is het BWB?
Tijdens wiskunde kan ik me goed concentreren.
A
Tijdens wiskunde
B
goed
C
goed concentreren
D
Tijdens wiskunde, goed

Slide 20 - Quiz

7.Wat is het WWG?
Hij heeft zich iedere dag geschoren.
A
heeft geschoren
B
heeft zich geschoren

Slide 21 - Quiz

Woordsoorten
Met André Hazes




Hulp? Vanaf blz. 106

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Video

Woordsoorten - blz. 105

Geen uitleg nodig: maken opdracht 1, zin a t/m e

Uitleg nodig:  volg dan de uitleg      
>>>>>

Slide 24 - Slide

1. lidwoord (lw)
De - het - een

Het meisje is laat. (wel een lidwoord)
Het is laat. (geen lidwoord)

één is een telwoord en niet een lidwoord

Slide 25 - Slide

2. zelfstandig naamwoord (zn)

            mensen              dieren                    dingen                    planten

Slide 26 - Slide

3. Bijvoeglijk naamwoord (bn)
Zegt iets over een ZN

De overbodige vraag
De spannende aflevering
De rode auto
De auto is rood

Slide 27 - Slide

4.Werkwoord - ZWW en HWW
ZELFSTANDIG WERKWOORD (ZWW)- Geeft een handeling aan. (het enige werkwoord in de zin of het tweede ww)
Ze loopt naar huis.                     Ze is alleen naar huis gelopen.
       ZWW                                             HWW                                  ZWW

HULPWERKWOORD (HWW) - geef niet een handeling aan.
Hij heeft een been gebroken.

Slide 28 - Slide

5. persoonlijk vnw

Staat in plaats van een ZN

Kan twee vormen hebben

ik - mij

jij - jou

hij/zij/ het- hem/ haar

wij - ons

jullie/ u - jullie/ u

zij - hun

6. bezittelijk vnw

Staat altijd voor een ZN


mijn ...(huis)

jouw ... (fiets)

zijn/ haar ... (vriend)

ons/ onze ... (boek, kamer)

jullie/uw ... (tas)

hun


Slide 29 - Slide

7. Aanwijzend voornaamwoord (av)

die
deze
dat
dit

Slide 30 - Slide

8. Wederkerend voornaamwoord (wkv)



zich wassen, zich afvragen, zich vervelen

Ik was me, jij wast je, wij wassen ons.
Ik vraag me iets af. Jij vraagt je iets af.
Ik verveel me. Hij verveelt zich.

Slide 31 - Slide

9. Vragend voornaamwoord (vrv)

Wie
Wat
Welke
Wat voor een

Slide 32 - Slide

10. Voorzetsel (vz)
voor                                                                       na
achter                                                                  tijdens
in                                                                            gedurende
op

                             DE KOOI                                                            DE VAKANTIE       

Slide 33 - Slide

11. Voegwoord (vw)
Een voegwoord voegt twee zinnen aan elkaar.

Want                                                                                        omdat
of                                                                                               voordat
en                                                                                              doordat
maar                                                                                         waardoor

Slide 34 - Slide

12. Hoofdtelwoord

geeft een hoeveelheid aan:



drie

zevenhonderd

weinig

veel


13. Rangtelwoord

geeft  een volgorde aan:



eerste

middelste

laatste

meeste

Slide 35 - Slide

zelf nakijken - blz. 105

opdracht 1, zin a t/m e


Slide 36 - Slide

bedenk zelf een zin met een...
lidwoord
bijvoeglijk naamwoord
zelfstandige naamwoord
werkwoord (zww  of hww)
telwoord
aanwijzend voornaamwoord.
voorzetsel

Slide 37 - Slide

Maak nu in tweetallen
zin f t/m j

Slide 38 - Slide

Herhaling (voor de toetsweek)
De toets duurt 60 minuten en gaat over:

Grammatica (zinsdelen en woordsoorten) 
      
Spelling   (Behandelen we vanaf nu)

Slide 39 - Slide

zinsdelen (oefenzin)

Omdat mijn vader graag autotijdschriften leest, 

hebben we hem voor zijn verjaardag een abonnement gegeven.


Vaste volgorde:   WWG - O - LV - MV - BWB

Slide 40 - Slide

woordsoorten (2 oefenzinnen)
a. Wat zullen we gaan doen op die vrije dag?


b. Ik kan me voorstellen dat zijn mening jou de laatste tijd boos maakt.

(uitleg vanaf blz. 106)

Slide 41 - Slide