8.2. Deviant op weg naar 1F - Thema 8 Hobby's - Spelling & Grammatica

Nederlands
Thema 8 hoofdstuk 2

Spelling en grammatica
Natascha P - 3B
1 / 53
next
Slide 1: Slide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 1

This lesson contains 53 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 100 min

Items in this lesson

Nederlands
Thema 8 hoofdstuk 2

Spelling en grammatica
Natascha P - 3B

Slide 1 - Slide

Doel
Aan het einde van deze les:

-Hebben we herhaald wat werkwoorden zijn en kun je deze vervoegen.

-Hebben we de STAM herhaald.

-Hebben we tegenwoordige en verleden tijd herhaald.

-Hebben we geleerd wat de persoonsvorm is en hoe we deze kunnen vinden in een zin.

-Hebben we geleerd wat het onderwerp is en hoe we deze kunnen vinden in een zin.

Slide 2 - Slide

We gaan herhalen..... 

Slide 3 - Slide

Werkwoorden
Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet of wat er gebeurt

Slide 4 - Slide

De stam 

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Wat is de stam van een werkwoord?
A
Het hele werkwoord zonder -en
B
Het werkwoord in de jij-vorm
C
Het hele werkwoord + en
D
De eerste 3 letters van een werkwoord

Slide 7 - Quiz

Stam

Slide 8 - Mind map

Tegenwoordige tijd

Het gebeurt nu / het gaat nog gebeuren

Ik eet
Hij slaapt
Wij werken

Slide 9 - Slide

tegenwoordige tijd
blaft
speelde
speelde
luistert
rent
piepte
bijt

Slide 10 - Drag question

Verleden tijd
Het is al geweest

Ik droomde over de vakantie....
Ik sliep net zo lekker....

Woorden die je vaak ziet: 
gisteren, vorige week, afgelopen maand


Slide 11 - Slide

Verleden tijd
kopen
geef
woonde
protesteerde
eet
loopt
huilde

Slide 12 - Drag question

Werkwoorden in de TT vervoegen
TT = tegenwoordige tijd.

Een werkwoord wordt niet altijd op dezelfde manier gespeld. Het op een goede manier spellen van een werkwoord noem je vervoegen.

Om een werkwoord in de TT te kunnen vervoegen moet je 2 dingen weten:
1. Hoe vind je de stam in een werkwoord?
2. Hoe vervoeg je het werkwoord lopen in de tegenwoordige tijd?
(waarom lopen??? -> als je weet hoe je het WW lopen in TT moet vervoegen, kun je bijna alle werkwoorden in de TT vervoegen).


Slide 13 - Slide

Werkwoorden in de TT vervoegen
Regels voor het vervoegen:                 
ik                                           Stam (hele werkwoord -en)
hij/ zij/ u/ jij                      Stam + t
wij/ jullie/ zij                    Hele werkwoord

Slide 14 - Slide

Werkwoorden in de TT vervoegen
Regels voor het vervoegen bij LOPEN                 
ik                                           LOOP                                          Loop       ik/jij?
hij/ zij/ u/ jij                      LOOPT                                        Loopt     u/ hij/ zij?
wij/ jullie/ zij                    LOPEN                                        Lopen    wij/ jullie/ zij?

LET OP: staat JIJ of JE achter het werkwoord dat gebruik je de stam (ik-vorm).

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

Werkwoorden in de VT
Met werkwoorden in de verleden tijd is iets aan de hand.

We kennen sterke en zwakke werkwoorden.

Slide 17 - Slide

Sterke werkwoorden
Veranderen van klank in de verleden tijd

lopen --> liepen
vangen --> vingen
vliegen --> vlogen
schrijven --> schreven

Slide 18 - Slide

Sterke werkwoorden

Slide 19 - Slide

Zwakke werkwoorden
Zwak werkwoord: 
klank blijft gelijk.

leven --> leefden
werken --> werkten
lenen --> leenden

Klinkt hetzelfde!!

Slide 20 - Slide

Zwakke werkwoorden
Krijgen in de verleden tijd -te(n) of -de(n)
Schrijf eerst de stam op en gebruik TaXiKoFSCHiP

werken            ik werkte              wij werkten
fietsen            ik fietste               wij fietsten
wandelen      ik wandelde        wij wandelden
stomen          ik stoomde          wij stoomden

Slide 21 - Slide

Zwakke werkwoorden

Slide 22 - Slide

Samenvatten
Zwak werkwoord:
klank blijft gelijk.

leven --> leefden
werken --> werkten
lenen --> leenden

Klinkt hetzelfde!!

Sterk werkwoord:
Klank verandert,

Vallen --> vielen
drinken --> dronken
rijden --> reden

Klinkt anders!!!

Slide 23 - Slide

Samen oefenen
We gaan zo vier (4) werkwoorden vervoegen.

Stap voor stap, op het bord, samen met de docent.

Slide 24 - Slide

Hele werkwoord is fietsen.
VT: De jongen .......... naar school

Slide 25 - Open question

Hele werkwoord is rijden.
TT: Het meisje ..... op haar paard.

Slide 26 - Open question

Hele werkwoord is voetballen.
VT: Het team ....... tegen een andere club.

Slide 27 - Open question

Hele werkwoord is durven.
VT: Mijn moeder ..... het aan om de spin weg te halen.

Slide 28 - Open question

Opdracht
- Ga naar bladzijde 281, 282 en 283 in je werkboek, kijk naar opdracht 1.
- We lezen samen de vragen door.
- Kruis het goede antwoord aan.

Slide 29 - Slide

Theorie - De persoonsvorm
Kijk mee op blz. 283 en 284.

De persoonsvorm is het belangrijkste werkwoord in een zin.
De persoonsvorm is het werkwoord in een zin dat vervoegd is.

Slide 30 - Slide

Persoonsvorm zoeken

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Video

Zoek in de volgende zinnen de persoonsvorm.

Slide 34 - Slide


De school is dicht.

Slide 35 - Open question


Daarom werken we thuis.

Slide 36 - Open question


Ik speel een spel met mijn broers.

Slide 37 - Open question


We spelen het liefst Monopoly.

Slide 38 - Open question

Opdracht
- Ga naar bladzijde 284, 285, 286 en 287 in je werkboek, kijk naar opdracht 2, 3, 4 en 5 .
- We lezen samen de opdrachten door.
- Maak zelfstandig de opdrachten.
timer
15:00

Slide 39 - Slide

Theorie - Het onderwerp
Kijk mee op blz. 288.
 
De persoonsvorm en het onderwerp horen bij elkaar.
Het onderwerp vertelt je over wie of wat het gaat in de zin.

Slide 40 - Slide

Slide 41 - Slide

Slide 42 - Video

Vind in de volgende zinnen het onderwerp ...

Slide 43 - Slide

De hond blafte tegen zijn baas

Slide 44 - Open question

Ik koos een heerlijk menu uit.

Slide 45 - Open question

Lina schildert de deuren van het huis.

Slide 46 - Open question

Femke heeft de verse broodjes gehaald.

Slide 47 - Open question

Opdracht
- Ga naar bladzijde 289 en 290 in je werkboek,
kijk naar opdracht 6 en 7.
- We lezen samen de opdracht door.
- Maak zelfstandig de opdracht.
timer
10:00

Slide 48 - Slide

Nakijken


- Wanneer er genoeg tijd over is kijken we samen de opdrachten na.



Slide 49 - Slide

Studiemeter
www.studiemeter.nl 
Log in met je naam en wachtwoord

1.  Klik op Nederlands 
2. Klik op via start taal online
3. Klik op via-vooraf op weg naar 1F
4. Klik op thema 8 spelling en grammatica
5. Maak alle oefeningen

Huiswerk: Is Studiemeter niet af, dan maak je het thuis als huiswerk.

Klaar?!: --> Werkblad maken over persoonsvorm en onderwerp.

Slide 50 - Slide

Wat heb je vandaag geleerd?

Slide 51 - Open question

Volgende les
Thema 8 - Hobby's
Hoofdstuk 3 lezen
-
We gaan het hebben over alinea's, kernzinnen, deelonderwerpen, tekstdoelen. We gebruiken alle theorie die we in thema 1 t/m 7 hebben geleerd.

Slide 52 - Slide

Wat vond je van de les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 53 - Poll