NT2 HORECA periode 1

NT2 HORECA periode 1
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

NT2 HORECA periode 1

Slide 1 - Slide



  1. Bewijsstuk
  2. À la carte
  3. Allergenen
  4. Competentie
  5. Aperitief
  6. Bakken
  7. Evalueren
  8. Barista
  9. Buffet
















Welke woorden ken je al?

Slide 2 - Slide

Bewijsstuk

👉 iets dat laat zien dat jij iets hebt geleerd of gedaan
👉 je gebruikt het in je portfolio
👉 het is bewijs dat je een competentie of taak kunt

Slide 3 - Slide

Voorbeelden van bewijsstukken:


  • Een ingevuld werkblad
  • Een foto van jou tijdens een taak
  • Een verslag van je stage
  • Een beoordeling van je begeleider
  • Een reflectieformulier




Slide 4 - Slide

À la carte

À la carte is een Frans woord en betekent:
👉 Je kiest zelf wat je wilt eten van de menukaart
👉 Je betaalt per gerecht
👉 Het is geen vast menu met een vaste prijs

Slide 5 - Slide

Allergenen

👉 stoffen die bij sommige mensen een allergische reactie geven
👉 vaak zit het in eten of drinken
👉 iemand kan er ziek van worden

Slide 6 - Slide

Allergenen

Voorbeeldzinnen:

“In dit gerecht zitten allergenen zoals melk en noten.”

“Kijk goed op de verpakking naar de allergenen.”

“Heeft u allergieën? Dan houden we daar rekening mee.”

Slide 7 - Slide

Competentie

👉 iets wat je kunt
👉 iets wat je weet
👉 en hoe je je gedraagt in een bepaalde situatie

Een competentie = kennis + vaardigheid + gedrag

Slide 8 - Slide

Voorbeelden van competenties:

  • Samenwerken – goed werken met anderen
  • Zelfstandig werken – zelf je werk doen zonder hulp
  • Luisteren – goed horen wat iemand zegt
  • Geduldig zijn – rustig blijven als iets lang duurt
  • Zorgzaam zijn – goed zorgen voor anderen

Slide 9 - Slide

Wat is een competentie? 

☐ Zorgzaam zijn

☐ Een pen

☐ Luisteren naar de cliënt

☐ De naam van je school

☐ Samenwerken

Slide 10 - Slide

Aperitief

👉 een drankje vóór het eten.
👉 het maakt je hongerig en klaar voor de maaltijd.
👉 meestal alcoholisch, soms ook zonder alcohol.

Slide 11 - Slide

Voorbeelden van aperitieven:

🥂 Mousserende wijn (zoals cava of prosecco)
🍷 Droge witte wijn
🍸 Vermout of martini
🍹 Alcoholvrije cocktail
🧃 Sinaasappelsap of vruchtensap (bijvoorbeeld voor kinderen)

Slide 12 - Slide

Bakken

👉 eten verhitten in een pan, oven of bakplaat
👉 met een beetje vet of olie
👉 tot het gaar en bruin is

Slide 13 - Slide

📌 Waarmee bak je?

In een koekenpan

In een oven

Op een bakplaat

Met boter of olie

Slide 14 - Slide

Evalueren

👉 terugkijken op wat je hebt gedaan
👉 nadenken over wat goed ging en wat beter kan
👉 een manier om te leren van je ervaring

Slide 15 - Slide

Waarom evalueren we?

  • Om te leren van je fouten.
  • Om te weten wat goed gaat.
  • Om het de volgende keer beter te doen.
  • Om te groeien in je werk of leerproces.

Slide 16 - Slide

Wat hoort bij evalueren

☐ Terugkijken op je werk

 ☐ Leren van ervaring

☐ Alleen pauze nemen

☐ Praten over wat beter kan

☐  Weten wat goed ging

Slide 17 - Slide

Barista

👉 een specialist in koffie.
👉 iemand die professioneel koffie maakt.
👉 werkt meestal in een koffiebar of café.

Slide 18 - Slide

 Wat doet een barista?

Maakt koffie, zoals:
☕ espresso – cappuccino – latte macchiato – americano

  • Stelt de koffiemachine goed af
  • Weet welke soorten koffiebonen er zijn
  • Maakt melkschuim en koffiefiguren (latte art)
  • Zorgt voor een mooie presentatie en goede smaak

Slide 19 - Slide

🍽️ Buffet

👉 een manier van eten opdienen.
👉 alle gerechten staan klaar op tafels.
👉 iedereen pakt zelf wat hij wil eten.

Slide 20 - Slide

🍴 Wat kan er op een buffet staan?

  • Broodjes, salades, soep
  • Warme gerechten (vlees, vis, vegetarisch)
  • Toetjes en fruit
  • Dranken (soms apart)

Slide 21 - Slide

Wat betekent 'à la carte'?
A
Menu met losse keuzes
B
Vast menu met meerdere gangen
C
Kies gerechten afzonderlijk

Slide 22 - Quiz

Wat is een aperitief?
A
Verfrissing voor het eten
B
Drankje voor de maaltijd
C
Zware maaltijd na het diner

Slide 23 - Quiz

Wat doet een barista?
A
Bereidt koffiedranken
B
Maakt koffie en espresso
C
Kookt warme maaltijden

Slide 24 - Quiz

  1. Bewijsstuk
  2. À la carte
  3. Allergenen
  4. Competentie
  5. Aperitief
  6. Bakken
  7. Evalueren
  8. Barista
  9. Buffet
Welke woorden vind je lastig?
Noteer deze in jouw woordenlijst.

Slide 25 - Slide