De speltheorie is een techniek om situaties met strategische interacties tussen verschillende beslissingnemers te analyseren en de uitkomst te voorspellen.
1 / 46
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4
This lesson contains 46 slides, with text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Speltheorie
De speltheorie is een techniek om situaties met strategische interacties tussen verschillende beslissingnemers te analyseren en de uitkomst te voorspellen.
Slide 1 - Slide
Speltheorie (gevangenendilemma)
2 criminelen (Xavier en Yoshi) hebben een bank beroofd
gaan ze bekennen of ontkennen?
onderstaande payoff-matrix geven de gevangenisstraf aan, hoe lees ik dit?
wat zou Xavier doen?, en wat zou Yoshi doen?
gaan ze samenwerken?
Yoshi
Bekennen
Ontkennen
Xavier
Bekennen
8 / 8 jaar
0 / 10 jaar
Ontkennen
10 / 0 jaar
1 / 1 maand
Slide 2 - Slide
Meelifter / Dominante strategie
Wat zou Xavier doen?
als Yoshi bekent, dan kan Xavier het beste ook bekennen (want 8 jaar < 10 jaar)
als Yoshi ontkent, dan kan Xavier het beste bekennen (want 0 jaar < 1 maand), Xavier is dan een Meelifter (freerider)
voor Xavier is bekennen de Dominante Strategie, en voor Yoshi ook!
Yoshi
Bekennen
Ontkennen
Xavier
Bekennen
8 / 8 jaar
0 / 10 jaar
Ontkennen
10 / 0 jaar
1 / 1 maand
Slide 3 - Slide
Uitkomst
door de Dominante Strategie van beiden zal de uitkomst dus zijn dat beiden bekennen, dit is een Nash-evenwicht (spelers kunnen opbrengst niet verbeteren door zelf te veranderen)
het is een Gevangenendilemma (speltheorie) want de uitkomst is voor beiden suboptimaal
met een Bindende Afspraak zouden ze kunnen samenwerken, beiden ontkennen!
Yoshi
Bekennen
Ontkennen
Xavier
Bekennen
8 / 8 jaar
0 / 10 jaar
Ontkennen
10 / 0 jaar
1 / 1 maand
Slide 4 - Slide
Dominante strategie
Er is sprake van een dominante strategie wanneer een speler altijd kiest voor dezelfde strategie, ongeacht wat de andere partij doet.
In welke variant(en) is er bij beide spelers sprake van een dominante strategie? Verklaar je antwoord.
matrix 1: beide spelers kiezen steeds voor géén korting
matrix 3: beide spelers kiezen steeds voor wél korting
matrix 4: A kiest steeds voor géén korting, B kiest steeds voor wél korting
Ze hoeven niet allebei steeds hetzelfde te kiezen om een dominante strategie te hebben (zie matrix 4)!
I
I
I
I
I
I
I
I
Slide 5 - Slide
Gevangendilemma
Er is sprake van een gevangenendilemma wanneer twee spelers een dominante strategie hebben, maar waarbij het nash-evenwicht suboptimaal is. Beide spelers kunnen alleen beter worden als ze beiden van actie veranderen.
Bij welke variant(en) is er sprake van een gevangenen-dilemma? Verklaar je antwoord.
matrix 3: beide spelers kunnen beter worden, maar niet door zélf van actie te veranderen
matrix 1: er is wel sprake van een dominante strategie, maar er is sprake van een optimale uitkomst, dus geen gevangenendilemma
matrix 4: beide spelers moeten in een niet-optimale uitkomst zitten, voor bedrijf B is het nash-evenwicht echter optimaal, dus geen gevangenendilemma
I
I
I
I
I
I
I
I
Slide 6 - Slide
Levensfasen
kinderfase
ouderfase
grootouderfase
Slide 7 - Slide
Jongeren en geld
Zakgeld?
Kleedgeld?
Baantjes?
Geld = keuzes maken!
Uitgeven (consumeren) of sparen?
Het bedrag dat je niet consumeert, spaar je.
Slide 8 - Slide
Sparen en lenen
Ruilen over tijd:
Sparen = uitstellen van Consumptie naar de toekomst.
Lenen = vervroegen van consumptie.
Geld lenen kost geld : Rente betalen!,
en de schuld moet je ook weer aflossen.
Rente op je spaarrekening = beloning voor het uitstellen van consumptie.
Slide 9 - Slide
Sparen en lenen
1. Waarom ruil je over tijd als je spaart of leent?
je stelt consumptie uit bij sparen
of je vervroegt consumptie bij lenen
2. Wat is de prijs van sparen?, en wat levert het op?
prijs: uitstellen consumptie en inflatie
sparen levert rente op
3. Wat is de prijs van lenen?, en wat levert het op?
prijs: rente betalen
lenen levert vervroegde consumptie op
Slide 10 - Slide
Stroom- en voorraadgrootheid
Een grootheid is iets wat je kunt meten.
Stroomgrootheid: meet je over een bepaalde periode
voorbeelden: “Mijn inkomen is 2.000 euro per maand.”
"Er stroomt 6 liter water per minuut uit de kraan."
Voorraadgrootheid: meet je op een bepaald moment
voorbeelden: "Ik heb 5.000 euro spaargeld.”
"Er zit 100 liter water in de badkuip."
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Belastingschijven (box 1)
Voor 2025 hebben we in box 1 (Inkomen uit werk en woning) 3 belastingschijven. Wat valt je op?
hoe hoger je inkomen hoe hoger percentage belasting je over je hogere inkomen betaalt (= progressief belastingstelsel!, het gemiddelde belastingtarief stijgt bij een hoger inkomen)
Inflatie is de stijging van het algemeen prijspeil
een huishouden kan met hetzelfde inkomen minder kopen wanneer de prijzen van producten stijgen
dit noemen we koopkracht: hoeveel kan ik kopen met mijn inkomen?
Slide 25 - Slide
CPI
De ConsumentenPrijsIndex (CPI) is een maatstaf voor inflatie en geeft aan hoeveel de kosten van levensonderhoud in een jaar stijgen. Deze wordt berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS.) Het is een samengesteld gewogen gemiddelde (van producten met wegingsfactoren) van een groot aantal gezinnen.
Een indexcijfer is een verhoudingsgetal waarmee de grootte van een bepaald verschijnsel wordt uitgedrukt ten opzichte van datzelfde verschijnsel in een andere periode.
elk examen bevat sommen met indexcijfers!
indexcijfer basisjaar = 100
indexcijfer boven de 100 -> procentuele stijging ten opzichte van het basisjaar
indexcijfer onder de 100 -> procentuele daling ten opzichte van het basisjaar