Onderwerp

Zinsontleding- Onderwerp
Af
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 1

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Zinsontleding- Onderwerp
Af

Slide 1 - Slide

Getalproef
Getalproef = als je de PV verandert van enkelvoud naar meervoud verandert het onderwerp ook van enkelvoud naar meervoud 

Slide 2 - Slide

Getalproef
Tip: lees in plaats van het woord GETAL het woord AANTAL 
Het onderwerp en de persoonsvorm horen bij elkaar, allebei of enkelvoud of meervoud. 


Slide 3 - Slide

Een kat eet
Twee katten eten

Slide 4 - Slide

enkelvoud

De jongen voetbalt
De vogel vliegt
ik zwem


meervoud

De jongens voetballen
De vogels vliegen
Wij zwemmen
Kijk goed:
Als het werkwoord in het enkelvoud staat, staat het onderwerp óók in het enkelvoud.
Als het werkwoord in het meervoud staat, staat het onderwerp óók in het meervoud..

Slide 5 - Slide

oefenen:
Je krijgt 6 zinnen.
Typ ze helemaal over, maar als de zin in het enkelvoud staat, maak jij er meervoud van.
Als de zin in het meervoud staat, maak jij er enkevoud van.

Slide 6 - Slide

De jongen heeft zijn opdracht gemaakt.

Slide 7 - Open question

De leraren willen ons werk snel nakijken.

Slide 8 - Open question

Heb jij je wachtwoord onthouden?

Slide 9 - Open question

Wij drinken een kopje thee.

Slide 10 - Open question

De honden blaffen enorm hard.

Slide 11 - Open question

theorie

Werkwoordelijk gezegde en onderwerp horen bij elkaar. 

Er komt nu een filmpje waarin nog eens goed wordt uitgelegd hoe je het onderwerp vindt.
Kijk goed!

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Hoe vind je dus het onderwerp?
  1. Je zoekt eerst de persoonsvorm.
  2. Dan stel je de vraag: Wie (of wat) + de persoonsvorm
Als je het niet meer weet kijk dan in je boek op blz 172-173

Slide 14 - Slide

De fietsenmaker repareert morgen mijn fiets

Het onderwerp = (stel de vraag: wie repareert?)
A
fietsenmaker
B
de fietsenmaker
C
mijn fiets
D
fiets

Slide 15 - Quiz

Elsa en Robert koken vanavond pasta.

Het onderwerp = (wie koken?)
A
Elsa
B
Robert
C
pasta
D
Elsa en Robert

Slide 16 - Quiz

Dit prachtige cadeau kocht ik voor mijn vader.

Het onderwerp = (wie...…)
A
ik
B
dit cadeau
C
dit prachtige cadeau
D
voor mijn vader

Slide 17 - Quiz

In de pauze zitten we vaak buiten in de zon.

Het onderwerp = (wie....)
A
in de pauze
B
vaak
C
we
D
buiten in de zon

Slide 18 - Quiz

Ben jij ook vergeten je huiswerk te maken?

Het onderwerp = (wie ….)
A
jij
B
je huiswerk
C
vergeten
D
ben vergeten

Slide 19 - Quiz

Je hebt je thee koud laten worden.

Het onderwerp = (wie.....)
A
je thee
B
koud
C
je
D
laten worden

Slide 20 - Quiz

Nu zelf nog een paar zinnen:
Je hoeft alleen maar het onderwerp op te schrijven.

Stel jezelf steeds de vraag:
Wie (of wat)  + het werkwoordelijk gezegde.

Slide 21 - Slide

De dierentuin is de hele zomer ook 's avonds open.

het onderwerp =

Slide 22 - Open question

Met plezier gaat Rutger meedoen aan de landelijke wedstrijd.

Slide 23 - Open question

De jeans waren eigenlijk te duur, maar wel héél mooi.

Slide 24 - Open question

De wielrenners sprintten naar de finish.

Slide 25 - Open question

Ik hielp mijn moeder zaterdag in de tuin.

Slide 26 - Open question

Mijn ouders hebben de hele week gewerkt.

Slide 27 - Open question

Is het je gelukt het onderwerp van een zin te vinden?
A
ja, ik vind het gemakkelijk. Geleerd op de basisschool.
B
Het gaat een beetje. Ik vond sommige zinnen moeilijk.
C
Ik weet eigenlijk niet wat ik precies moet doen, ik gok maar wat.
D
Ik snap het echt niet.

Slide 28 - Quiz

Aan het werk
Maak de opdrachten in cursus grammatica - paragraaf 4 onderwerp allemaal af!

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide