Spelling H3

Spelling jaar 3 Havo en Vwo
Hoofdstuk 1 en 2 Op Niveau
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 1 min

Items in this lesson

Spelling jaar 3 Havo en Vwo
Hoofdstuk 1 en 2 Op Niveau

Slide 1 - Slide

Regels: herhaling
- Werkwoordspelling
- Homofonen/verwarwoorden
- Meervoud
- Verkleinwoorden
- Trema

Slide 2 - Slide

Werkwoordspelling
Verschillende werkwoordsvormen: 
1. persoonsvorm: tegenwoordige tijd, verleden tijd  (gebruik 't exkofschip bij twijfel)
2. infinitief: hele werkwoord
3. voltooid deelwoord: gaat altijd samen met een persoonsvorm van de werkwoorden hebben/zijn/worden. 
--> Gebruik 't exkofschip of kijk naar de persoonsvorm v.t. om te bepalen of het voltooid deelwoord eindigt op een t of een d. 
- De taart verbrandde --> De taart is verbrand
- De auto startte --> De auto is gestart
- Ik liep --> Ik heb gelopen
4. tegenwoordig deelwoord: hele werkwoord + d  (Lopend, starend)

Slide 3 - Slide

Wat is hier gebeur..?
A
Gebeurd
B
Gebeurt
C
Gebeurdt

Slide 4 - Quiz

Zingen.. gaat zij naar school
A
Zingend
B
Zingent
C
Zingendt

Slide 5 - Quiz

Wij zullen de pasfoto ver....... .
A
vergrootten
B
vergroten

Slide 6 - Quiz

De kat krab... aan de paal.
A
krabte
B
krabde
C
krabtte
D
krabdde

Slide 7 - Quiz

Zij vergis.... zich in de datum.
A
vergiste
B
vergistte

Slide 8 - Quiz

Bran... jullie vingers niet!
A
Brand
B
Brandt

Slide 9 - Quiz

Vin... u dit mooi?
A
Vind
B
Vindt

Slide 10 - Quiz

Homofonen/verwarwoorden
Verwarwoorden: woorden waarbij je niet hoort hoe je ze moet schrijven
flauw/flouw  - eind/ijnd - elektriciteit/electriciteit 

Homofonen: woorden die hetzelfde klinken, maar anders gespeld worden (en ook iets anders betekenen). 
steil/stijl - lach/lag - wij/wei - spelt/speld - rauw/rouw

Slide 11 - Slide

Kies de juiste spelling:
'Met .... en boog
A
peil
B
pijl

Slide 12 - Quiz

Kies de juiste spelling:
A
helicopter
B
helikopter

Slide 13 - Quiz

Kies de juiste spelling:
'Wij zullen jullie ... langs de juiste route'
A
leiden
B
lijden

Slide 14 - Quiz

Meervoud van znw
Meervoud op –en:
- dier/dieren  
- man/mannen (dubbele medeklinker)
- glas/glazen (s wordt soms z)
- druif/druiven (f wordt soms v)
- buur/buren (1 klinker verdwijnt)
Meervoud op –s: koks, kussens, tafels
Meervoud op -‘s: oma’s, baby’s, studio’s
Meervoud met trema: idee --> ideeën
melodie (klemtoon op ‘die’) --> melodieën
 kolonie (klemtoon op ‘lo’) --> koloniën

Slide 15 - Slide

Wat is de juiste meervoudsvorm van
'cowboy'
A
cowboy's
B
cowboys

Slide 16 - Quiz

Wat is de juiste meervoudsvorm van
'bacterie'
A
bacteriën
B
bacterieën

Slide 17 - Quiz

Wat is de juiste meervoudsvorm van
'allergie'
A
allergiën
B
allergieën

Slide 18 - Quiz

Wat is de juiste meervoudsvorm van
'fotograaf'
A
fotograven
B
fotografen

Slide 19 - Quiz

Wat is de juiste meervoudsvorm van
'menu'
A
menus
B
menuus
C
menu's

Slide 20 - Quiz

Verkleinwoorden
uitgang op je: taartje - popje
uitgang op tje: clowntje - kooitje
Let op: eindigt het woord op een klinker die je uitspreekt als een lange klinker (a, o, u, i, y)? Verdubbel dan de klinker: omaatje, parapluutje, taxietje
uitgang op etje: sterretje - balletje
uitgang op kjepuddinkje - koninkje 
uitgang op pje: filmpje - bloempje 
uitgang op 'tje: A4'tje, cd'tje, baby'tje

Slide 21 - Slide

Schrijf drie woorden op met een uitgang op 'tje

Slide 22 - Open question

Trema
Een trema gebruik je als twee klinkers uit verschillende lettergrepen naast elkaar staan die je als één klank zou kunnen uitspreken. Door een trema te plaatsen weet je waar de nieuwe lettergreep begint. 
- tweeëntwintig
- beïnvloed
- creëren 
- reünie
Let op: bij samenstellingen gebruik je een koppelteken (gala-avond)

Slide 23 - Slide

Kies de juiste spelling
A
ruïne
B
rüine
C
ruine

Slide 24 - Quiz

Kies de juiste spelling
A
kanöen
B
kanoën
C
kanoen

Slide 25 - Quiz

Kies de juiste spelling
A
gëolied
B
geölied
C
geolied

Slide 26 - Quiz