Vocabulario la ciudad (winkels en gebouwen in de stad)

Lesdoel

Je gaat:
woorden over winkels en gebouwen in de stad leren.

1 / 18
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1-3

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Lesdoel

Je gaat:
woorden over winkels en gebouwen in de stad leren.

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Link

¿Cómo se dice kerk en español?
A
La iglesia
B
La tienda

Slide 3 - Quiz

¿Cómo se dice park en español?
A
El parq
B
El parque
C
La parque
D
la park

Slide 4 - Quiz

¿Cómo se dice bioscoop en español?
A
el cinema
B
la cine
C
la cinema
D
el cine

Slide 5 - Quiz

¿Cómo se dice boekenwinkel en español?
A
La librería
B
El librería
C
la biblioteca
D
La librera

Slide 6 - Quiz

¿Cómo se escribe supermarkt en español?

Slide 7 - Open question

¿Cómo se escribe postkantoor en español?

Slide 8 - Open question

 ¿Dónde compras alimentos?


En el supermercado
Waar koop je eten?

Slide 9 - Slide

1. ¿Dónde te prestan libros?
Waar leen je boeken uit?

Slide 10 - Open question

2. ¿Dónde ves películas?
¿Waar kijk je films?

Slide 11 - Open question

3. ¿Dónde compras medicinas?
Waar koop je medicijnen?

Slide 12 - Open question

4.¿Dónde ves cuadros y esculturas?
Waar zie je schilderijen en sculpturen?

Slide 13 - Open question

6. ¿Dónde envias cartas y paquetes?
Waar stuur je brieven en pakketten?

Slide 14 - Open question

7. ¿Dónde compras libros?
Waar koop je boeken?

Slide 15 - Open question

8. ¿Dónde paseas entre árboles y plantas?
Waar loop je tussen bomen en planten?

Slide 16 - Open question

9.¿Dónde duermes en vacaciones?
Waar slaap je op vakantie?

Slide 17 - Open question

10. ¿Dónde coges el tren?
Waar neem je de trein?

Slide 18 - Open question