Oefentoets LE 5

Laatste les voor de toets
Schrijf mee om goed te kunnen leren.
Toets is de eerste week van P3.
1 / 27
next
Slide 1: Slide
LesleidingMBOStudiejaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Laatste les voor de toets
Schrijf mee om goed te kunnen leren.
Toets is de eerste week van P3.

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Wat meet de VO2-Max
A
De hoeveelheid energie die het lichaam opneemt
B
De hoeveelheid Melkzuur die het lichaam afbreekt
C
De hoeveelheid water dat het lichaam opneemt
D
De hoeveelheid zuurstof die het lichaam opneemt

Slide 3 - Quiz

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Welk systeem duurt tussen de 60 en 120 seconden?
A
fosfaatsysteem
B
melkzuursysteem
C
zuurstofsysteem
D
ATP systeem

Slide 7 - Quiz

Met welk systeem kan je het snelste zwemmen
A
Zuurstofsysteem
B
Melkzuursysteem
C
Fosfaatsysteem
D
ATP-systeem

Slide 8 - Quiz

Welk systeem heeft als afvalstof lactaat?
A
Zuurstofsysteem
B
Melkzuursysteem
C
Fosfaatsysteem
D
ATP-systeem

Slide 9 - Quiz

Een voetballer die veel duels achter elkaar heeft maakt gebruik van zijn:
A
Fosfaatsysteem
B
Zuurstofsysteem
C
Melkzuursysteem
D
ATP-systeem

Slide 10 - Quiz

Een honkballer die een bal wegslaat maakt gebruik van...
A
Anaeroob a-lactisch systeem
B
Anaeroob lactisch
C
Aeroob systeem
D
ATP-systeem

Slide 11 - Quiz

Aeroob betekent
A
Zuurstof
B
Melkzuur
C
ATP
D
Creatine

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Slide

Welke trainingsmethode is het minst zwaar
A
Intensieve interval
B
Extensieve interval
C
Aeroob 1
D
Aeroob 3

Slide 14 - Quiz

Bij welke trainingsmethode gaat je hartslag het meest omhoog.
A
Intensieve interval
B
Extensieve interval
C
Aeroob 1
D
Aeroob 3

Slide 15 - Quiz

Bij welke trainingsmethode heb je net zolang rust als arbeid.
bijv. 1 minuut werken 1 minuut rust.
A
Intensieve interval
B
Extensieve interval
C
Aeroob 1
D
Aeroob 3

Slide 16 - Quiz

Hoe wordt topsnelheid ook wel genoemd?
A
reactiesnelheid
B
acceleratiesnelheid
C
snelheid uithoudingsvermogen
D
maximale snelheid

Slide 17 - Quiz

Waar moet een 100 meter sprinter het van hebben NA de eerste 2 meter.
A
reactiesnelheid
B
acceleratiesnelheid
C
snelheid uithoudingsvermogen
D
maximale snelheid

Slide 18 - Quiz

Wat is een vorm van cyclische snelheid
A
Het schieten van een bal
B
Het slaan van een honkbal
C
Het springen in een trampoline
D
400 meter hardlopen

Slide 19 - Quiz

Wat is een vorm van acyclische snelheid
A
Een smash bij tafeltennis
B
een baanwielren sprint
C
50 meter vlinderslag
D
10 km langlaufen

Slide 20 - Quiz

Als de spier niet langer of korter wordt bij het leveren van kracht spreken we van.
A
Concentrische kracht
B
Excentrische kracht
C
Statische kracht
D
Maximale kracht

Slide 21 - Quiz

Een spier die langer wordt bij het leveren van kracht.
A
Concentrische kracht
B
Excentrische kracht
C
Statische kracht
D
Maximale kracht

Slide 22 - Quiz

in rechtop staande positie een dumbell vanuit gestrekte arm omhoog brengen...
A
Concentrische kracht
B
Excentrische kracht
C
Statische kracht
D
Maximale kracht

Slide 23 - Quiz

De lenigheid van een spier waarbij er geen zichtbare beweging is.
A
Dynamische lenigheid
B
Statische lenigheid
C
Verend rekken
D
Stretchen

Slide 24 - Quiz

Coördinatie is: Samenwerking tussen zenuwstelsel, spieren en hormonen
A
Waar
B
Niet waar. Zenuwstelsel, spieren en hersenen
C
Niet waar. Zenuwstelsel, spieren en zintuigen
D
niet waar. Zintuigen, spieren en hormonen

Slide 25 - Quiz

Wat is een voorbeeld van specifieke coordinatie?
A
Golfen
B
Lopen
C
Fietsen
D
Gooien

Slide 26 - Quiz

Op welke leeftijd maken kinderen de grootste motorische ontwikkeling door?
A
0-7 jaar
B
7-10 jaar
C
10-12 jaar
D
12-16 jaar

Slide 27 - Quiz