Quiz 2022

1 / 30
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 1

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Welk woord hoort er niet bij?
A
soms
B
de metro
C
de bus
D
de trein

Slide 2 - Quiz

Welk woord hoort er niet bij?
A
soms
B
af en toe
C
weleens
D
altijd

Slide 3 - Quiz

Welk woord hoort er niet bij?
A
weinig
B
het station
C
overstappen
D
vertrekken

Slide 4 - Quiz

Welk woord hoort er niet bij?
A
de winter
B
de sneeuw
C
koud
D
de file

Slide 5 - Quiz

Welk woord hoort in deze zin?
Wanneer komt de bus? Ik _____ al heel lang?
A
terug
B
blijf
C
wacht
D
terug

Slide 6 - Quiz

Welk woord hoort in deze zin?
De bus staat _____ voor het station. Hij vertrekt over twee minuten.
A
klaar
B
wacht
C
blijft
D
reiziger

Slide 7 - Quiz


Hoe laat is het?
A
drie uur
B
half drie
C
twaalf uur
D
negen uur

Slide 8 - Quiz


Hoe laat is het?
A
vier uur
B
half zes
C
zes uur
D
half zeven

Slide 9 - Quiz

Hoelaat is het als je op de wekker
06:10 ziet staan?
A
10 voor 6 's ochtends
B
10 voor 6 's middags
C
10 over 6 's ochtends
D
10 over 6 's middags

Slide 10 - Quiz

Hoe laat is het?
5.45 uur
A
kwart voor 5
B
kwart voor 6
C
kwart over 5
D
kwart over 6

Slide 11 - Quiz

Hoe schrijf je vier uur 's middags?
A
4:00
B
16:00
C
3:00
D
15:00

Slide 12 - Quiz

Hoe schrijf je twee uur 's nachts?
A
2:00
B
14:00
C
1:00
D
13:00

Slide 13 - Quiz

Hoe laat is het op de klok?
A
10 over half. 9
B
5 voor half 9
C
5 over half 9
D
10 voor half 9

Slide 14 - Quiz

Welk woord is GEEN zelfstandig naamwoord (substantief)?
A
fiets
B
nieuw
C
boek
D
station

Slide 15 - Quiz

Welk woord hoort er niet bij
A
rood
B
groen
C
paars
D
mooi

Slide 16 - Quiz

Welke zin is GOED?
A
Ik ben dikker dan mijn broer
B
Ik ben dikker als mijn broer.
C
ik ben even dik dan mijn broer.
D
Ik ben even dikker dan mijn broer.

Slide 17 - Quiz

Wat is FOUT?
A
klein-kleiner-kleinst
B
zwaar - zwarer- zwaarst
C
leuk-leuker-leukst
D
dun-dunner-dunst

Slide 18 - Quiz

Wat is FOUT?
A
veel-meer-meest
B
weinig-minder-minst
C
graag-liever-liefst
D
goed-goeder-goedst

Slide 19 - Quiz

Dagen

Slide 20 - Mind map

Seizoenen

Slide 21 - Mind map

Maanden

Slide 22 - Mind map

Maak vraagzinnen
Jij drinkt koffie  -->  Drink jij koffie?
Hij woont in Almere --> Woont hij in Almere?

Slide 23 - Slide

Jij werkt bij Albert Heijn.

Slide 24 - Open question

Hij rookt iedere dag.

Slide 25 - Open question

Zij doet boodschappen.

Slide 26 - Open question

Jij gaat naar buiten.

Slide 27 - Open question

Wij gaan op vakantie.

Slide 28 - Open question

Jij geeft het antwoord.

Slide 29 - Open question

Slide 30 - Slide