16/3 h3 vaste voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen

Woordenschat
H3
Vaste voorzetsels
Voorzetseluitdrukking
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Woordenschat
H3
Vaste voorzetsels
Voorzetseluitdrukking

Slide 1 - Slide

Lesplanning

  • Korte activiteit
  • Instructie/quiz
  • Werken
  • Afsluiten

Slide 2 - Slide

Spelen met woorden: raadsel
Geef iedereen de kans om het raadsel op te lossen: roep je geen antwoorden door de klas, maar doe de  het in je hoofd.
  • Lees het raadsel  rustig door en probeer hem in je hoofd op te lossen 
  • vul je antwoord in op de dia

Slide 3 - Slide

Waarom kan een ei niet bevriezen?

Slide 4 - Open question

Waarom zit er een stuur op je fiets?

Slide 5 - Open question

Een slager is 1.80 meter en heeft schoenmaat 43. Wat weegt hij?

Slide 6 - Open question

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:
  • weet je wat vaste voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen zijn 
  • weet je hoe je die correct moet gebruiken

Slide 7 - Slide

Wij wachten ........................................ de bus.

Slide 8 - Open question

Harry is kwaad ........................................ zijn broer.


Slide 9 - Open question

Ik reken ........................................ hem.

Slide 10 - Open question

Lia besteedt al haar zakgeld ................................... make-up.

Slide 11 - Open question

Voorzetsels 
Voorzetsels zijn woorden als aan, in, op, uit en voor. 
Ze vormen meestal het begin van een woordgroep: aan de muur, in de kast, op donderdag, uit gewoonte, voor jou, enz.

Een voorzetsel legt een verband tussen de woordgroep waar het deel van uitmaakt (zoals aan de muur) en een ander element in de zin, zoals een werkwoord (bijvoorbeeld hangt: ‘Het schilderij hangt aan de muur’).

Voorzetsels zijn bijna altijd onderdeel van een woordgroep waarin het hoofdwoord een zelfstandig naamwoord is. Soms is het hoofdwoord een persoonlijk voornaamwoord, zoals jou in ‘Ik geef het schilderij aan jou.’

Slide 12 - Slide

Voorzetsels 
Er zijn veel voorzetsels die iets over de positie van iets ten opzichte van iets anders zeggen, zoals op de bank, in de kast, naast zijn ouders en achter het huis. 
Veel andere hebben een betekenis die iets met tijd te maken heeft: na een week, tijdens het werk, binnen twee maanden, enz. 
Maar er zijn ook veel abstractere relaties mogelijk, zoals in praten over het weer, hopen op een goede afloop en beïnvloed worden door leeftijdsgenoten.

Slide 13 - Slide

Vaste voorzetsels 
Komen voor bij:
1. werkwoorden, zoals afhangen van en kennismaken met.
De betekenis van een werkwoord verandert soms als het gecombineerd wordt met een vast voorzetsel:
– rekenen: Op de basisschool leer je rekenen. (sommen maken)
– rekenen op: Ik kan altijd op mijn vrienden rekenen. (vertrouwen)
2. combinaties van zelfstandig naamwoord + werkwoord; denk aan bezwaar
hebben tegen en gebrek hebben aan.
3. combinaties van bijvoeglijk naamwoord en werkwoord, zoals bang zijn voor, blij
zijn met en dol zijn op.

Slide 14 - Slide

Combinaties met vast voorzetsel
zelfstandig  naamwoord + werkwoord + vast voorzetsel

  • verstand (zn) hebben ................................ van
  • bezwaar (zn) hebben ................................ tegen
  • gebrek (zn) hebben ............................... aan

Slide 15 - Slide

Combinaties met vast voorzetsel
bijvoeglijk naamwoord + werkwoord + vast voorzetsel

  • verslaafd (bn) zijn ....................................... aan
  • bang (bn) zijn ............................................ voor
  • dol (bn) zijn ............................................... op
  • bewust (bn) zijn .................................... van

Slide 16 - Slide

Combinaties met vast voorzetsel
Enkele veelvoorkomende voorzetsels zijn aan, achter, bij, in, met, naar, op, tegen en voor:
Het schilderij hangt aan de muur.
De tuin ligt achter het huis.
Ik woon bij het plein.
De hond ligt in zijn mand.
Ik was in vijf minuten klaar.
Ik ga met de trein naar mijn werk. (met hoort bij de trein; naar bij mijn werk)
De pen ligt op de tafel.
Er is mogelijk een medicijn gevonden tegen deze ziekte.
Ze plakte een briefje tegen het raam.
De hond lag voor de deur.
Ik heb een stuk taart voor jou bewaard.

Slide 17 - Slide

Voorzetseluitdrukkingen
Een voorzetseluitdrukking is een combinatie van woorden die in een zin de functie hebben van een voorzetsel.

Daardoor kun je een voorzetseluitdrukking meestal ook vervangen door één voorzetsel: 
Door middel van = door 

Slide 18 - Slide

Voorzetseluitdrukkingen
Voorzetseluitdrukkingen leggen een relatie tussen woorden zonder exact aan te geven wélk verband dat precies is. Als dat verband ook echt niet duidelijk ís, is een voorzetseluitdrukking soms moeilijk te vermijden.

Bijvoorbeeld: ‘Er zijn twee mensen gearresteerd in verband met de moord op de president.’
Voor of vanwege is hier te stellig, omdat de precieze reden voor aanhouding en de aanklacht nog niet bekend zijn. De twee personen ‘hebben er iets mee te maken’, maar wat precies is nog onduidelijk.  

Andere optie: ‘Er zijn twee mensen gearresteerd na de moord op de president. Het is onduidelijk of ze werkelijk iets met de moordaanslag te maken hebben, en zo ja, wat.’ --> Het nadeel is wel dat dit veel langer is.



Slide 19 - Slide

Voorzetseluitdrukkingen
Voorbeelden:
Ten behoeve van een goede werksfeer zijn er regels nodig.
Voor een goede werksfeer zijn er regels nodig.
Als gevolg van de harde wind reden de treinen niet.
Door de harde wind reden de treinen niet.
Met behulp van een tondeuse millimeterde de kapper zijn haar. 
Met een tondeuse millimeterde de kapper zijn haar.
De analyse met betrekking tot de begroting moet volgende week afgerond zijn.  
De analyse van de begroting moet volgende week afgerond zijn.

Slide 20 - Slide

Voorzetseluitdrukkingen
Voorbeelden:

Ten behoeve van een goede werksfeer zijn er regels nodig.
Voor een goede werksfeer zijn er regels nodig.

Als gevolg van de harde wind reden de treinen niet.
Door de harde wind reden de treinen niet.

Slide 21 - Slide

Soms toch liever niet?
Sommige teksten bevatten veel uitdrukkingen als 'met betrekking tot', 'ten aanzien van' en dergelijke. 
Voor de schrijver is dat gemakkelijk: voorzetseluitdrukkingen kunnen bijna altijd. 
Je maakt de tekst voor de lezer echter duidelijker, als je de voorzetseluitdrukking door 1 voorzetsel vervangt.

Slide 22 - Slide

Duidelijk of niet?
Voorbeelden:

Misschien onduidelijk: Bepalingen ten aanzien van het verlenen van machtigingen van de zijde van het zorgverzekeraar.
Duidelijker: Bepalingen over het verlenen van machtigingen door het zorgverzekeraar.

Misschien onduidelijk: De directie doet geen mededelingen met betrekking tot de overnamegeruchten.
Duidelijker: De directie doet geen mededelingen over de overnamegeruchten.

Slide 23 - Slide

Vul aan met twee vaste voorzetsels (helemaal overnemen):
........................ betrekking ...............................

Slide 24 - Open question

Vul aan met twee vaste voorzetsels (helemaal overnemen):
......................... verloop ...................................

Slide 25 - Open question

Voorzetseluitdrukking:                       Vervanger:
aan de hand van                                    met
als gevolg van                                        door
door middel van                                     met 
in verband met                                       omdat, vanwege, wegens
met als resultaat dat                               zodat
met behulp van                                       door, met
met betrekking tot                                   over, door 
naar aanleiding van                                omdat, over, na
onder invloed van                                   door
op grond van                                          vanwege, volgens, voor, wegens
op het gebied van                                   op, voor
ten aanzien van                                      bij, op, over, tegen, van, voor
ten behoeve van                                     voor
ter zake van                                            over
van de kant van                                      van, vanuit
voorafgaand aan                                     voor
voor wat betreft                                       over, voor
teneinde                                                  om

Slide 26 - Slide

Tip
Kom je er niet uit: herschrijf de zin
Vervang de voorzetseluitdrukking door de zin te herschrijven.

Van: De rechters hebben een plan voor geldstraffen in studie genomen met het oog op het nog verder terugdringen van de korte vrijheidsstraffen.
Naar: De rechters hebben een plan voor geldstraffen in studie genomen om de korte vrijheidsstraffen nog verder terug te dringen.

Van: De voorzitter wil aftreden in verband met zijn slechte gezondheid.
Naar: De voorzitter wil aftreden omdat zijn gezondheid slecht is.

Slide 27 - Slide

Werk voor de deze les + huiswerk: 

Blz. 86/87, opdracht 3, 4 en 5
+ nakijken en verbeteren met een andere kleur!

Wat niet af is = huiswerk
Stel de volgende les vragen over fouten die je niet begreep!
timer
15:00

Slide 28 - Slide

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:
  • weet je wat vaste voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen zijn 
  • weet je hoe je die correct moet gebruiken

Slide 29 - Slide

Ik weet wat vaste voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen zijn en hoe ik die correct moet gebruiken.

😒🙁😐🙂😃

Slide 30 - Poll

Reflectie:
Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
Wat kan nog iets beter?

Slide 31 - Open question

Feedback
Wat vond je fijn/goed aan deze les?
Wat zou je liever anders zien?

Slide 32 - Open question