Examentraining: examentermen 2.1 t/m 2.4

Marketing Les 6: Marketing
1 / 32
next
Slide 1: Slide
MarketingMBOStudiejaar 3

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Marketing Les 6: Marketing

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
  • Je legt uit wat de kenmerken zijn van het begrip waardepropositie. 
  • Je herkent in een bepaalde situatie wanneer er sprake is van waardepropositie. 
  • Je noemt de verschillende marktvormen en beschrijft deze. 
  • Je herkent en benoemt de verschillende vraagsoorten.  
  • Je herkent de verschillende koopsituaties en koopgedrag van consumenten en bedrijven.
  • Je legt uit wat het verschil is tussen het koopgedrag bij B2B en B2C. 

Slide 2 - Slide

Waardepropositie
De waardepropositie beschrijft de unieke eigenschappen van een product waarmee de organisatie zich onderscheidt van de concurrentie.

Slide 3 - Slide

Waardepropositie
Het pakket wat bepaalt waarom de klant bij jou moet kopen in plaats van bij je concurrent

  • functionele voordelen
  • verkleinde nadelen
  • emotionele waarden 

Slide 4 - Slide

Klantwaarde + waardepropositie = klantwaardepropositie
Alle aspecten van een product waarvoor een klant wil betalen en daarmee de opbrengsten en het succes van een bedrijf bepalen.

Slide 5 - Slide

Marktvormen
Om welke marktvorm het gaat, wordt vooral bepaald door twee factoren: 

  • de aard van de producten
  • het aantal aanbieders (die deze producten verkopen)

Slide 6 - Slide

Aanbieders
Een aanbieder is aanwezig op de markt om goederen of diensten te verkopen aan haar vragers. 

In een markt kan je één aanbieder, een beperkt aantal aanbieders of veel aanbieders hebben

Slide 7 - Slide

De vrager (afnemer)
Als jij iets wilt kopen, dan ben je aan afnemer: je vraagt of verlangt naar een product of dienst. 
In een markt kan er één afnemer zijn, een beperkt aantal afnemers of veel afnemers.

Slide 8 - Slide

De aard van het product

Homogene goederen zijn producten waarvan elke eenheid in de ogen van de afnemer precies hetzelfde is

Heterogene goederen zijn goederen of diensten waar je als klant verschillen in kan zien

Slide 9 - Slide

Marktvormen
Als je weet hoeveel aanbieders en vragers er zijn, en welke aard het product heeft (homogeen/heterogeen) kan je de marktvorm bepalen:

  • Volledige mededinging
  • Monopolie
  • Oligopolie
  • Monopolistische concurrentie

Slide 10 - Slide

Volledige mededinging
In een volkomen concurrentie zijn veel vragers en aanbieders. Het is een homogeen product. De prijs is al bepaald door de hoeveelheid aanbieders en hoeveelheid vragers. In mijn eentje naar een andere aanbieder stappen, verandert de prijs niet. 

Slide 11 - Slide

Monopolie
Bij een monopolie zijn er veel vragers en is er maar één aanbieder. Logischerwijs een homogeen goed.  

De prijs is meestal hoog, want er is geen concurrentie. 

Slide 12 - Slide

Oligopolie
Een oligopolie heeft veel vragers en weinig/beperkt aantal aanbieders. Veel producten die je kent zijn producten van een oliopolist. De bedrijven houden elkaar in de gaten: als een grote concurrent de prijs verlaagt, kan jij als bedrijf niet 200 euro duurder zijn.

Producten kunnen homogeen of heterogeen zijn.

Soms is er ook sprake van kartels tussen bedrijven.

Slide 13 - Slide

Monopolistische concurrentie

Lijkt op een volkomen concurrentie. Maar hier is het een heterogeen goed. Marketing en reclame zijn belangrijk om een aandeel in het markt te krijgen. 

Slide 14 - Slide

Bij welke producten kan de marktvorm oligopolie ontstaan?
A
Benzine
B
Mobiele telefoons
C
Cola
D
Vliegreizen

Slide 15 - Quiz

Veel vragers, veel aanbieders, homogeen product.
A
Monopolie
B
Volkomen concurrentie
C
Homogeen oligopolie
D
Monopolistische concurrentie

Slide 16 - Quiz

Welke marktvorm hoort bij de markt van telefoons.
A
Heterogeen oligopolie
B
Monopolistische concurrentie
C
Monopolie
D
Volkomen concurrentie

Slide 17 - Quiz

MONOPOLIE
VOLKOMEN CONCURRENTIE
MONOPOLISTISCHE CONCURRENTIE
OLIGOPOLIE
2
Aanbieders: één

Heterogeen / homogeen: beide

1
Aanbieders: veel

Heterogeen / homogeen: heterogeen


3
Aanbieders: enkele

Heterogeen / homogeen: beide

4
Aanbieders: veel

Heterogeen / homogeen: homogeen

Slide 18 - Drag question

Vraagsoorten
De vraag naar producten kun je uitdrukken in hoeveelheden, in euro’s en in aantal vragers. De volgende vraagsoorten zijn bekend:
  • Primaire vraag (finale vraag): de vraag naar een bepaald productsoort zoals een auto.
  • Secundaire vraag: deze vraag is specifieker zoals behoefte aan een SUV.
  • Initiële vraag: de eerste keer dat een product aangekocht wordt. Eerste auto.
  • Vervangingsvraag: een aankoop doen ter vervanging omdat men een nieuwer model auto wil kopen.

Slide 19 - Slide

Vraagsoorten
  • Additionele vraag: een tweede aankoop van hetzelfde artikel. Tweede auto.
  • Effectieve vraag: het daadwerkelijke aantal verkochte producten in een bepaalde periode. Bijv. in 2019 zijn 100.000 stuks SUV’s verkocht.
  • Potentiele vraag: een mogelijke vraag naar een product dat nog niet is aangekocht.
  • Afgeleide vraag: een vraag naar een product die ontstaat als de finale vraag stijgt. Een stijgende vraag naar auto’s leidt tot een stijgende vraag naar staal.

Slide 20 - Slide

Bram koopt een tweede laptop. Van welke vraagsoort is hier sprake?
A
secundaire vraag
B
initiële vraag
C
vervangingsvraag
D
additionele vraag

Slide 21 - Quiz

In 2020 zijn er in totaal 250.000 scooters verkocht in Nederland
A
Initiële vraag
B
Effectieve vraag
C
Generieke vraag
D
Primaire vraag

Slide 22 - Quiz

Wat is het verschil tussen een primaire en secundaire vraag

Slide 23 - Open question

Geef een voorbeeld van een afgeleide vraag. Eigen voorbeeld!

Slide 24 - Open question

Koopgedrag

Slide 25 - Slide

Koopgedrag B2B
New task buying: eerste nieuwe aankoop. Uitgebreid informatie verzamelen.
Modified rebuy: gewijzigde herhalingsaankoop. Informatie over leverancier of gewijzigd product verzamelen.
Straight rebuy: ongewijzigde herhalingsaankoop. Geen nieuwe informatie nodig.

Slide 26 - Slide

Verschil koopgedrag B2B en B2C
  • Ordergrootte
  • Volume
  • Verkooptraject
  • Onderhandelingsmogelijkheden
  • DMU

Slide 27 - Slide

New Task Buying, Modified Rebuy en Straight Rebuy hebben betrekking op?
A
Koopgedrag van consumenten
B
Zakelijke koopsituaties

Slide 28 - Quiz

Tess koopt altijd dezelfde spijkerbroek, want die zit goed. Ze past dus ook geen andere. Wat is haar koopsituatie?
A
UPO
B
BPO
C
RAG
D
UFO

Slide 29 - Quiz

Rabia gaat haar eerste auto kopen. Wat is haar koopsituatie?
A
UPO
B
BPO
C
RAG
D
UFO

Slide 30 - Quiz

RAG
UPO
BPO
Supermarkt aankopen
Nieuwe Keuken
Nieuwe Computer
Nieuwe Telefoon
Huis
Batterijen 
Nieuw bed
ijsje
Schoenen

Slide 31 - Drag question

Even pauze
5 minuten

Slide 32 - Slide