KB 1.2 Je omgeving ontdekken

1 / 42
next
Slide 1: Slide
BiologieVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

H1 Onderzoeken en ontdekken
1.1 Ontdek je binnenste

1.2 Je omgeving ontdekken

1.3 Gegevens vastleggen

1.4 Onderzoek doen

Slide 2 - Slide

Zet op volgorde van groot naar klein 
groot
klein
orgaanstelsel
cel
organisme
orgaan

Slide 3 - Drag question

Sleep de woorden naar het juiste plaatje
Organismen
cel
Orgaanstelsel
orgaan

Slide 4 - Drag question


Welk orgaanstelsel
zie je hiernaast?
A
bloedvatenstelsel
B
zenuwstelsel
C
verteringsstelsel
D
ademhalingsstelsel

Slide 5 - Quiz


De lever hoort bij het ...
A
beenderenstelstel
B
zenuwstelsel
C
bloedvatenstelsel
D
verteringsstelsel

Slide 6 - Quiz


Nummer 5 is de ...
A
Long
B
Hart
C
Nier
D
Maag

Slide 7 - Quiz


Welk orgaanstelsel zie je hiernaast?
A
Uitscheidingsstelsel
B
Spijsverteringsstelsel
C
Bloedvatenstelsel
D
Beenderstelsel

Slide 8 - Quiz


Nummer 7 is de ...
A
Dikke darm
B
Maag
C
Nier
D
Dunne darm

Slide 9 - Quiz

H1 Onderzoeken en ontdekken
1.1 Ontdek je binnenste

1.2 Je omgeving ontdekken

1.3 Gegevens vastleggen

1.4 Onderzoek doen

Slide 10 - Slide

Leerdoelen 1.2 Je omgeving ontdekken
Je leert goed kijken en 
met de microscoop werken.
Je leert hoe je beschrijft en 
tekent wat je hebt gezien.
Je leert hoe je de naam van 
een dier of plant te weten komt.

Slide 11 - Slide

1.2 Je omgeving ontdekken

Biologie gaat over mensen, dieren, planten en hun omgeving.

Organisme = alles wat leeft


Organisme kun je:

Waarnemen = kijken, ruiken, voelen, horen en soms zelfs proeven.


Als je waarneemt, dan kijk je naar de kenmerken van een organisme.

Kenmerken = eigenschappen waaraan je een organisme kunt herkennen. 


Biologie gaat over mensen, dieren, planten en hun omgeving.

Organisme = alles wat leeft
Organisme kun je:
Waarnemen = kijken, ruiken, voelen, horen 
   en soms zelfs proeven.

Als je waarneemt, dan kijk je naar de kenmerken 
   van een organisme.
Kenmerken = eigenschappen waaraan je 
   een organisme kunt herkennen. 








Slide 12 - Slide

1.2 Je omgeving ontdekken

Beschrijving = de belangrijkste eigenschappen, kenmerken van een organisme opschrijven  


  • Je kunt iets zien met het blote oog
  • soms heb je een vergrootglas nodig om iets goed te bekijken, een loep
  • Om iets heel kleins te kunnen bekijken heb je een microscoop nodig



In de volgende dia's leer je hoe je een microscoop gebruikt.


Je kunt iets zien met het blote oog, 
   soms heb je een vergrootglas / loep 
   nodig om iets goed te bekijken.

Om iets heel kleins te kunnen
   bekijken heb je een 
   microscoop nodig.

Preparaat
dat wat je gaat bekijken onder de microscoop.





Slide 13 - Slide

Wat is de functie van een microscoop?

Slide 14 - Open question

Revolver
1
Objectief
2
Klemmen
3
Kruistafel
4
Diafragma
5
Lampje
6
Oculair
7
Tubus
8
Statief
9
Grote stelschroef

10
Kleine stelschroef

11
Voet

12
Kruistafel stelknoppen

13

Slide 15 - Slide

oculair
statief
tafel
tubus
voet
lamp

Slide 16 - Drag question

1.2 Je omgeving ontdekken


Beschrijving= in woorden de belangrijkste eigenschappen/kenmerken

 van een organisme vertellen/ opschrijven.


Je kunt waarnemingen ook tekenen:
Op 2 manieren:
Natuurgetrouw
 = precies wat je ziet

Schematisch= belangrijkste onderdelen 


Beschrijving = in woorden de belangrijkste eigenschappen / kenmerken van een organisme vertellen / opschrijven.
 



Je kunt waarnemingen ook tekenen:
Natuurgetrouw = precies wat je ziet, als een foto 
Schematisch = alleen de belangrijkste onderdelen

Slide 17 - Slide

1.2 Je omgeving ontdekken


Beschrijving= in woorden de belangrijkste eigenschappen/kenmerken

 van een organisme vertellen/ opschrijven.


Je kunt waarnemingen ook tekenen:
Op 2 manieren:
Natuurgetrouw
 = precies wat je ziet

Schematisch= belangrijkste onderdelen 


Beschrijving = in woorden de belangrijkste eigenschappen / kenmerken van een organisme vertellen / opschrijven.
 



Je kunt waarnemingen ook tekenen:
Natuurgetrouw = precies wat je ziet, als een foto 
Schematisch = alleen de belangrijkste onderdelen

Slide 18 - Slide

1.2 Je omgeving ontdekken


Beschrijving= in woorden de belangrijkste eigenschappen/kenmerken

 van een organisme vertellen/ opschrijven.


Je kunt waarnemingen ook tekenen:
Op 2 manieren:
Natuurgetrouw
 = precies wat je ziet

Schematisch= belangrijkste onderdelen 


Beschrijving = in woorden de belangrijkste eigenschappen / kenmerken van een organisme vertellen / opschrijven.
 



Je kunt waarnemingen ook tekenen:
Natuurgetrouw = precies wat je ziet, als een foto 
Schematisch = alleen de belangrijkste onderdelen

Slide 19 - Slide

Natuurgetrouwe tekening
Schematische tekening

Slide 20 - Drag question

Iets van binnen tekenen
Lengtedoorsnede 
(over het langste stuk) 
en dwarsdoorsnede 
(over het korste deel)

 




Buitenaanzicht = als je de buitenkant tekent
Doorsnede = als je de binnenkant tekent

Lengtedoorsnede = doorsnede over lengte
Dwarsdoorsnede = doorsnede over de breedte

Slide 21 - Slide

Iets van binnen tekenen
Lengtedoorsnede 
(over het langste stuk) 
en dwarsdoorsnede 
(over het korste deel)

 




Buitenaanzicht = als je de buitenkant tekent
Doorsnede = als je de binnenkant tekent

Lengtedoorsnede = doorsnede over lengte
Dwarsdoorsnede = doorsnede over de breedte

Slide 22 - Slide

Buitenaanzicht
Dwarsdoorsnede
Lengtedoorsnede

Slide 23 - Drag question

Hoe vind je de naam van een organisme?
Om achter de naam van een organisme te komen moet je op kenmerken letten. 

Organismen zijn ingedeeld in groepen met gemeenschappeijke kenmerken. Bijvoorbeeld gewervelde en ongewervelde dieren. 



Om achter de naam van een organisme te komen moet je op kenmerken letten. Organismen zijn ingedeeld in groepen met gemeenschappelijke kenmerken.

Het opzoeken van een naam van een organisme noemen we determineren.
 
Met behulp van een zoekkaart of determineertabel zoek je de naam op. 

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Slide

Huiswerk voor de volgende les
  • Leer paragraaf 1.1 + 1.2 = blz. 9 t/m 27
  • Maak opdracht 1 t/m 17 (als je die in de les nog niet af had)
  • Leer Om te onthouden = blz. 27
  • Bekijk Zelf samenvatten op blz. 32 nog een keer goed.
  • Schrijf dingen die je wilt vragen in de volgende les op.

  • Lees paragraaf 1.3 = blz. 34 t/m 39 goed door.

Slide 41 - Slide

Thuis
Lees je voor de les de paragraaf door.

Bestudeer je de begrippen.

Leer je de paragraaf.

Maak je je huiswerk.
Schrijf je vragen voor de volgende les op.
Tip
Leerlingen die meteen hun huiswerk maken, hebben meestal tijdens de les het grootste deel af...

Succesvolle leerlingen gaan thuis serieus met de leerstof aan 't werk.
Leren
Begin op tijd.
Verdeel het in stapjes.
 
Leer de begrippen.
Markeer belangrijke tekst.
 

Maak het huiswerk.
Kijk de opdrachten na, verbeter wat fout was.

Slide 42 - Slide