Grammatica-woordsoorten-periode 2

grammatica
woordsoorten
1 / 38
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

grammatica
woordsoorten

Slide 1 - Slide

Welke woordsoorten ken je nog?

Slide 2 - Open question

redekundig

1. pv
2. andere werkwoorden
3. zinsdelen
4. wg 
5. ow
6. lv
7. mv
9. bwb
taalkundig

- bijvoeglijk naamwoord
- zelfstandig naamwoord
- lidwoord (bepaald/onbepaald)
- hww/zww
- voorzetsel

Slide 3 - Slide

(Sven) is gisteren naar school gefietst.
A
zn
B
bn
C
bw
D
vz

Slide 4 - Quiz

Sven (is) gisteren naar school gefietst.
A
hww
B
zww
C
kww
D
vz

Slide 5 - Quiz

Sven is gisteren (naar) school gefietst.
A
zn
B
bn
C
bw
D
vz

Slide 6 - Quiz

Sven is gisteren naar (school) gefietst.
A
zn
B
bn
C
bw
D
vz

Slide 7 - Quiz

Sven is gisteren naar school (gefietst).
A
zn
B
hww
C
zww
D
kww

Slide 8 - Quiz

Welke woordsoort vind je nog lastig?
bn
zn
hww
zww
vz
geen

Slide 9 - Poll

Vandaag:
- gaan we oefenen met het benoemen van het bijwoord en de voornaamwoorden

Slide 10 - Slide

Het bijwoord
Kan iets zeggen over elke woordsoort, maar niet over een zn (dan is het een bn). 

Ik fietste snel naar huis.
Gisteren heb ik me ook erg verveeld.
Wanneer geef je daar weer een optreden?

Slide 11 - Slide

Waarschijnlijk is het gewoon nog zo gegaan ook.
Bijwoorden?

Slide 12 - Open question

Voornaamwoorden:
 
- persoonlijk voornaamwoord
- bezittelijk voornaamwoord

Slide 13 - Slide

persoonlijk voornaamwoord
Alle woorden die verwijzen naar personen (geen namen):

ik, jij, hij, zij, het, wij, hun, hen, ons, u etc.

Ik loop op straat.
Zij geeft haar boek aan ons

Slide 14 - Slide

pers. vnw
Wij hebben hun een cadeau gegeven.

Slide 15 - Open question

bezittelijk voornaamwoord
- Er volgt een bezit. 

mijn (fiets), jouw (fiets), uw, onze, hun, jullie

Geef me jouw boek eens even. 
Uw auto staat daar geparkeerd.

Slide 16 - Slide

bez. vnw
Hebben jullie zijn moeder gezien?

Slide 17 - Open question

(Gisteren) heeft mijn zus aan haar hond een erg dikke knuffel gegeven.

Slide 18 - Open question

Gisteren (heeft) mijn zus aan haar hond een erg dikke knuffel gegeven.

Slide 19 - Open question

Gisteren heeft (mijn) zus aan haar hond een erg dikke knuffel gegeven.

Slide 20 - Open question

Gisteren heeft mijn (zus) aan haar hond een erg dikke knuffel gegeven.

Slide 21 - Open question

Gisteren heeft mijn zus (aan) haar hond een erg dikke knuffel gegeven.

Slide 22 - Open question

Gisteren heeft mijn zus aan (haar) hond een erg dikke knuffel gegeven.

Slide 23 - Open question

Gisteren heeft mijn zus aan haar (hond) een erg dikke knuffel gegeven.

Slide 24 - Open question

Gisteren heeft mijn zus aan haar hond (een) erg dikke knuffel gegeven.

Slide 25 - Open question

Gisteren heeft mijn zus aan haar hond een (erg) dikke knuffel gegeven.

Slide 26 - Open question

Gisteren heeft mijn zus aan haar hond een erg (dikke) knuffel gegeven.

Slide 27 - Open question

Gisteren heeft mijn zus aan haar hond een erg dikke (knuffel) gegeven.

Slide 28 - Open question

Gisteren heeft mijn zus aan haar hond een erg dikke knuffel (gegeven).

Slide 29 - Open question

(Hebben) jullie jullie dromen ook op papier gezet?

Slide 30 - Open question

Hebben (jullie) jullie dromen ook op papier gezet?

Slide 31 - Open question

Hebben jullie (jullie) dromen ook op papier gezet?

Slide 32 - Open question

Hebben jullie jullie (dromen) ook op papier gezet?

Slide 33 - Open question

Hebben jullie jullie dromen (ook) op papier gezet?

Slide 34 - Open question

Hebben jullie jullie dromen ook (op) papier gezet?

Slide 35 - Open question

Hebben jullie jullie dromen ook op (papier) gezet?

Slide 36 - Open question

Hebben jullie jullie dromen ook op papier (gezet)?

Slide 37 - Open question

Snap je hoe je de voornaamwoorden en het bijwoord kunt vinden?
😒🙁😐🙂😃

Slide 38 - Poll