Herhalen hoofdstuk 3: de winkel in.

Oefenen Eco
1 / 18
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Oefenen Eco

Slide 1 - Slide

Winkeliers moeten verstand hebben van marketing.
Waar is verstand van marketing voor nodig?

A
om beter de winkel te kunnen schoonmaken
B
om beter de administratie van de winkel te kunnen doen
C
om meer producten te kunnen verkopen

Slide 2 - Quiz

Sam heeft een winkel in ijzerwaren. Hij voert een prijsbeleid, productbeleid, plaatsbeleid en promotiebeleid.
Hoe noemen we dit samen?

Slide 3 - Open question

Er loopt een man met reclameborden over straat. Hij maakt reclame voor de winkels in de straat. Hoe noemen we dit?
A
plaatsbeleid
B
productbeleid
C
promotiebeleid
D
prijsbeleid

Slide 4 - Quiz

Het tankstation verkoopt 20.000 liter benzine.
De benzine komt van een grote oliemaatschappij.
Hoe heet het bedrag dat voor de verkochte benzine is betaald door het tankstation?


A
de bedrijfskosten
B
de inkoopwaarde
C
de omzet

Slide 5 - Quiz

Deze weekcijfers komen uit de boekhouding van een kartbaan.
• omzet € 25.000
• inkoopwaarde € 14.000
• bedrijfskosten € 7.000
Bereken de brutowinst in deze week. Geef de berekening.

Slide 6 - Open question

Yesse heeft een scooterwinkel.
Hij heeft in januari zijn scooters sterk afgeprijsd.
Deze scooters zijn snel verkocht.
Maar de scooterwinkel heeft hierdoor in januari verlies geleden. Voor wie is dit een probleem?
A
voor de klanten
B
voor de werknemers
C
voor Yesse

Slide 7 - Quiz

Deze maandcijfers komen uit de boekhouding van een beautysalon:
• omzet € 3.000
• inkoopwaarde € 1.200
• bedrijfskosten € 500
Bereken de nettowinst in deze maand. Geef de berekening.

Slide 8 - Open question

Je ziet hier verschillende bedrijven
uit de bedrijfskolom. Welk bedrijf
is het eerste bedrijf uit de
bedrijfskolom?
A
Handelsbedrijf in graan
B
Bioscoop
C
Maisteler
D
Popcornfabriek

Slide 9 - Quiz

Wat is de uitleg van het begrip bedrijfskolom?
A
Alles wat een ondernemer doet om te verkopen
B
Alle bedrijven die betrokken zijn bij het maken van een product
C
Alles wat een ondernemer doet
D
De kosten van een product

Slide 10 - Quiz

Er komt een jumbo dicht bij de school waar is dit een voorbeeld van?
A
Productbeleid
B
Plaatsbeleid
C
Promotiebeleid
D
Prijsbeleid

Slide 11 - Quiz

Hoe noem je een bedrijf dat van katoen een t-shirt maakt
A
Een grondstoffenhandel
B
Een groothandel
C
Een katoenfabriek
D
Een kledingwinkel

Slide 12 - Quiz

Een winkel heeft de volgende boekhouding:
Omzet 145 000
Inkoopwaarde 100 000
Bedrijfskosten 14 000
Wat is de brutowinst?
A
245 000
B
45 000
C
39 000
D
259 000

Slide 13 - Quiz

Waarvoor kan je de nettowinst gebruiken?
A
Om reclame te maken voor je winkel
B
Om korting te geven
C
Om te gebruiken als je verlies hebt
D
Om een nieuwe machine voor je zaak te halen

Slide 14 - Quiz

Pim heeft een platenzaak. De volgende cijfers komen uit zijn boekhouding:
Omzet 184 000
Inkoopwaarde 92 000
Bereken zijn percentage van de inkoopwaarde
A
92000: 184000x 100 = 50 %
B
184000 :92000 x 100 = 200%
C
92000 - 184000 x 100= -9200000
D
184000 - 920000 x 100= 9200

Slide 15 - Quiz

Wegwerpverpakking is slecht voor het milieu. Soms is verpakken toch nodig. Wat is dan het milieuvriendelijkst?
A
Een brandbare verpakking
B
Een stevige verpakking
C
Een recyclebare verpakking
D
Een kleine verpakking

Slide 16 - Quiz

Waarom zijn biologische producten duurder?
A
Het gif dat ze gebruiken is duurder
B
De opbrengst is lager omdat ze geen kunstmest gebruiken
C
De loonkosten zijn hoger
D
De machines zijn groter.

Slide 17 - Quiz

Maken rekentrainer
Korting: Oude prijs : 100 x procent korting = € korting
nieuwe omzet - oude omzet = stijging in geld.
Stijging in geld : oude omzet x 100 = groei in %
inkoopwaarde : omzet x 100 = % inkoopwaarde.
Brutowinst : omzet x 100 = % brutowinst
Bedrijfskosten : omzet x 100 = % bedrijfskosten
Nettowinst: omzet x 100 = % nettowinst.

Slide 18 - Slide