13/11/23 th 8 en TC 3.6 scheidbare ww

Maandag 13 november
Welkom allemaal!
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Maandag 13 november
Welkom allemaal!

Slide 1 - Slide

Dit gaan we doen vandaag:
  • Een spelletje doen met de werkwoorden die we vorige week hebben geleerd
  • Verder met thema 8 van het boek
  • Een extra stukje grammatica: scheidbaar werkwoord

Slide 2 - Slide

dobbelspelletje
1  =  ik                                                  
2  =  jij                                                  
3  =  hij / zij                                        
4  = u                                                    
5 = wij                                                 
6  = jullie                                             
                                  

Slide 3 - Slide

gebruik de werkwoorden:
  • dansen
  • zwemmen
  • wandelen 

Slide 4 - Slide

gebruik de werkwoorden:
  • voetballen
  • stofzuigen
  • luisteren 

Slide 5 - Slide

gebruik de werkwoorden:
  • maken
  • strijken
  • doen 

Slide 6 - Slide

gebruik de werkwoorden:
  • koken
  • drinken
  • gaan 

Slide 7 - Slide

Mopje:

Twee slakken zijn aan het wandelen. 
'Doei, ik ga hier oversteken', zegt de één. 
Zegt de andere: 'Nee, niet doen! Morgen komt de bus!'

Slide 8 - Slide

Wat is een scheidbaar werkwoord?
Een scheidbaar werkwoord heeft 2 woorden:
een werkwoord en een ander woordje.

schoonmaken = schoon + maken 
aankomen = aan + komen
nadenken = na + denken

Slide 9 - Slide

Hoe gebruik je een scheidbaar werkwoord?
Je schrijft eerst wie/wat. Dan het werkwoord wat je aanpast aan de wie/wat. Het andere woord staat op de laatste plaats in de zin:

Ik   maak   de keuken   schoon.
De trein   komt   om 10:00 uur   aan.
Wij   denken   eerst  na

Slide 10 - Slide

Twee werkwoorden in de zin?
Dan schrijf je het scheidbare werkwoord als één woord. Het scheidbare werkwoord staat op de laatste plaats in de zin. 



Slide 11 - Slide

Nu komen er vragen
Je hoeft alleen de woorden in te vullen.
Dus als er gevraagd wordt:

Wat is het hele werkwoord in deze zin?
Mijn dochter belt haar vriendin op.

Dan is het antwoord: opbellen

Slide 12 - Slide

Wat is het hele werkwoord?

De docent legt de opdracht uit.

Slide 13 - Open question

Wat is het hele werkwoord?

Ik maak de tafel schoon.

Slide 14 - Open question

Wat is het hele werkwoord?

Ik schrijf de woorden op.

Slide 15 - Open question

Schrijf de goede vorm van het werkwoord.

De docent ...... haar jas ......(ophangen).

Slide 16 - Open question

Schrijf de goede vorm van het werkwoord.

Ik ....... de som ........ (uitleggen).

Slide 17 - Open question

Slide 18 - Slide

Schrijf de goede vorm van het werkwoord.

Hoe moet ik dit probleem ........ (oplossen)?

Slide 19 - Open question

Schrijf de goede vorm van het werkwoord.

De wedstrijd moet .......(doorgaan).

Slide 20 - Open question

Nu 2 werkwoorden! Schrijf in de goede vorm

Het kind ....... de straat ....... (mogen-oversteken)

Slide 21 - Open question

Schrijf in de goede vorm
Ik ....... de keuken vanmiddag ....... (gaan schoonmaken)

Slide 22 - Open question

Slide 23 - Slide

Huiswerk voor volgende week:
  • Werkblad over scheidbare werkwoorden
  • Wat kan ik 1 (blz 136 en 137)
  • Wat kan ik 2 (blz 138)
  • Wat kan ik 3 (blz 139) met buurman,     buurvrouw of collega

Slide 24 - Slide