MH1 - Nederlands - p4 - fictie par 2

MH1 - Nederlands - Fictie: personages en perspectief
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1-3

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 70 min

Items in this lesson

MH1 - Nederlands - Fictie: personages en perspectief

Slide 1 - Slide

Programma
  • Wat weet je nog van....?
  • Leerdoel 2 en 3: personages
  • Personages  - theorie
  • Personages - aan de slag
  • Leerdoel check

Slide 2 - Slide

Wat weet je nog van ....?
Noem een tekstvorm bij het tekstdoel 'activeren':
Het Achterhuis, het dagboek van Anne Frank valt onder fictie/non-fictie
Fictie kun je onderscheiden in: ....................... fictie en .........................verhalen.
Is het voltooid deelwoord goed of fout gespeld? 'Hij is verandert.' 
De vijf tekstdoelen zijn: ..........................................................................................................................
Het leesboek dat ik nu lees heeft als tekstdoel ...........................................................
.
Neem over en vul in. 
timer
5:00

Slide 3 - Slide

Wat weet je nog van ....?
Voorbeelden van tekstvormen bij het tekstdoel 'activeren' zijn advertentie, reclame en uitnodiging.
Het Achterhuis, het dagboek van Anne Frank non-fictie. 
Fictie kun je onderscheiden in: realistische fictie en fantasieverhalen.
In de volgende zin is het voltooid deelwoord fout gespeld: 'Hij is verandert', moet zijn ' veranderd'.  
De vijf tekstdoelen zijn: activeren, amuseren, overtuigen, informeren, instrueren.
Het leesboek dat ik nu lees heeft als tekstdoel amuseren.
.

Leerdoel 1, vorige les: Ik kan het verschil uitleggen tussen fictie en non-fictie.

Slide 4 - Slide

Leerdoelen
2. Ik kan het verschil uitleggen tussen hoofdpersonen en bijfiguren in verhalen.
3. Ik kan uitleggen wat het verschil is tussen inleven en meeleven met een personage.

Pak je schrift erbij en neem het leerdoel over in je schrift. 

Slide 5 - Slide

Personages

We kennen twee soorten personages:
1. hoofdpersonages (ook wel round characters):
- geven je een kijkje in het hoofd --> je weet wat ze denken/voelen.
- maken een ontwikkeling mee in het verhaal.


Slide 6 - Slide

Personages

2. bijfiguren (ook wel flat characters):
- leer je alleen oppervlakkig kennen. Je krijgt niet te weten wat hij/zij denkt of voelt. Je kunt wel veel informatie krijgen over hoe de persoon eruitziet en wat voor eigenschappen hij/zij heeft.

Slide 7 - Slide

Personages: inleven en meeleven
Naarmate je meer leest/leert over een personage in een verhaal, ga je meer bij dit personage voelen. We maken onderscheid tussen inleven en meeleven.
Inleven: Je kunt je voorstellen hoe het is om dit personage te zijn of wat hij/zij meemaakt. Dat betekent nog niet dat jij positief denkt over het personage.
Meeleven: Je wilt graag dat het goed gaat met het personage. Je hoop bijvoorbeeld dat zijn ouders bij elkaar blijven of dat hij zijn doel bereikt.

Slide 8 - Slide

Aan de slag!
1. Ga naar je boek op blz. 72.
2. We lezen samen tekst 1 en tekst 2.
3. Daarna beantwoord je drie vragen op LessonUp.

Slide 9 - Slide

Hoe weet je dat Rafael een hoofdpersonage is?

Slide 10 - Open question

Waarom is Zico waarschijnlijk een bijfiguur?

Slide 11 - Open question

Over tekst 2: Kun jij je beter inleven in Rafael of in Zico? Leg je antwoord uit.

Slide 12 - Open question

Aan de slag!
1. Ga terug naar je boek op blz. 72.
2. Maak opdrachten 1 en 2.
3. Klaar? Klik op het plusje om een boekverslag over 'Rafael' te lezen.

Je schrijft de antwoorden in je schrift.
Je werkt in stilte.

Slide 13 - Slide

Bespreken
1. Ga terug naar je boek op blz. 72.
2. Maak opdrachten 1 en 2.

Slide 14 - Slide

Check leerdoelen
2. Ik kan het verschil uitleggen tussen hoofdpersonen en bijfiguren in verhalen.

3. Ik kan uitleggen wat het verschil is tussen inleven en meeleven met een personage.

Slide 15 - Slide

Leerdoel 2: Leg uit wat het verschil is tussen hoofdpersonen en bijfiguren.

Slide 16 - Open question

Leerdoel 3: Leg uit wat het verschil is tussen meeleven en inleven.

Slide 17 - Open question

Denk aan een recent boek dat je hebt gelezen of dat je aan het lezen bent. Noem een hoofdpersonage en een bijfiguur.

Slide 18 - Open question

Volgende les
Verder met non-fictie, fictie en personages.

Slide 19 - Slide