Les 1 - hoofdletters, meervoudsvormen en bijvoeglijke naamwoorden

Les 1
Hoofdletters
Meervoudsvormen
Bijvoeglijke naamwoorden
1 / 44
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Les 1
Hoofdletters
Meervoudsvormen
Bijvoeglijke naamwoorden

Slide 1 - Slide

Doel van de les
Aan het einde van de les weet je:
  • Wanneer je hoofdletters moet gebruiken;
  • Hoe je meervoudsvormen van woorden moet schrijven;
  • Wat bijvoeglijk naamwoorden zijn en hoe je ze schrijft.

Slide 2 - Slide

Wanneer gebruik je hoofdletters?

Slide 3 - Mind map

Regel 1: begin van een zin
Aan het begin van een zin:
  • Je begint een zin met een hoofdletter.
Als de zin met een afgekort woord begint, verschuift de hoofdletter naar het tweede woord:
  • 's Ochtends sta ik vroeg op.
  • 't Was vanochtend wel erg koud.

Slide 4 - Slide

Regel 1: begin van een zin
Als de zin met een cijfer of symbool begint, schrijf je geen hoofdletter aan het begin van de zin.
  • €15 betaalde hij voor het boek.
  • 86 jaar geleden werd mijn opa geboren.

Slide 5 - Slide

Wat is goed geschreven?
A
't is niks voor mij.
B
'T is niks voor mij.
C
't Is niks voor mij.
D
'T Is niks voor mij.

Slide 6 - Quiz

Regel 2: namen van personen
Je schrijft een hoofdletter bij voor- en achternamen, doopnamen en voorletters:
  • Elisabeth Sarah Jansen
Aanspreektitels (mevr.) en tussenvoegsels (van der) krijgen geen hoofdletter.
  • fam. Berisa
  • Alicia van Putten

Slide 7 - Slide

Regel 2: namen van personen
Wanneer er voor het tussenvoegsel geen voornaam of voorletter wordt genoemd, krijgt het eerste tussenvoegsel wel een hoofdletter.
  • meneer De Vries
Bij een tweede achternaam krijgt het tussenvoegsel geen hoofdletter.
  • mevrouw Van de Ven - de Vries 

Slide 8 - Slide

Wat is goed geschreven?
A
Hallo meneer Jansen
B
Hallo Meneer Jansen
C
Hallo meneer jansen

Slide 9 - Quiz

Wat is goed geschreven?
A
Lisa de Vries - de Groot
B
Lisa De Vries - De Groot
C
Lisa De Vries - de Groot

Slide 10 - Quiz

Regel 3: organisaties, merken, producten
Organisaties, merken en producten krijgen een hoofdletter.
  • Apple
  • Verenigde Naties
  • de Kamer van Koophandel
Soms gebruiken bedrijven de hoofdletters afwijkend, je neemt dit dan over.
  • iPhone

Slide 11 - Slide

Wat is goed geschreven?
A
pepsi max
B
Pepsi Max
C
Pepsi max

Slide 12 - Quiz

Regel 4: aardrijkskundige namen, volken, talen, windstreken
Bij aardrijkskundige namen van landen, steden, rivieren enzovoort gebruik je een hoofdletter.
  • Amsterdam, Nederland
  • Amerikaanse president, Nederlandse mensen. 
Ook bij volken, talen of dialecten gebruik je een hoofdletter.
  • Fransman
  • Limburgs dialect

Slide 13 - Slide

Regel 4: aardrijkskundige namen, volken, talen, windstreken
Bij een windstreek gebruik je geen hoofdletter.
  • Er komt vandaag een noordelijke wind.
Als de windstreek onderdeel is van een naam, gebruik je wel een hoofdletter.
  • Noordelijke IJszee

Slide 14 - Slide

Wat is goed geschreven?
A
Wat is een Westelijke zeestroom nou weer?
B
Wat is een westelijke zeestroom nou weer?

Slide 15 - Quiz

Wat is goed geschreven?
A
noord-brabant
B
Noord-brabant
C
Noord-Brabant
D
noord-Brabant

Slide 16 - Quiz

Wat is goed geschreven?
A
amstellaan
B
Amstellaan

Slide 17 - Quiz

Regel 5: historische gebeurtenissen en kalendergebruiken
Historische gebeurtenissen en feestdagen met een hoofdletter.
  • Koude Oorlog, Vaderdag, Pasen
Maar bij samenstellingen met feestdagen schrijf je geen hoofdletter:
  • vaderdagontbijt, kerstviering

Slide 18 - Slide

Wanneer GEEN hoofdletter? 
Seizoenen, maanden en gewone dagen krijgen geen hoofdletter.
  • zaterdag, januari, herfst

Slide 19 - Slide

Regel 6: religieuze en culturele begrippen
Godsdiensten krijgen geen hoofdletter.
  • jodendom
  • jood
Maar heilige begrippen die bij de stroming horen wel.
  • God
  • Bijbel

Slide 20 - Slide

Wat is goed geschreven?
A
Wanneer gaat meneer Jansen slapen?
B
Wanneer gaat Meneer Jansen slapen?
C
Wanneer gaat meneer jansen slapen?

Slide 21 - Quiz

Wat is goed geschreven?
A
Met ananas erop is het geen Italiaanse pizza!
B
Met ananas erop is het geen italiaanse pizza!
C
met ananas erop is het geen Italiaanse pizza!

Slide 22 - Quiz

MEERVOUD OP -EN
Bij veel zelfstandige naamwoorden maak je het meervoud door er 'en' achter te zetten.

een stoel - twee stoelen
een bord - twee borden
een boek - twee boeken


Slide 23 - Slide

MEERVOUD OP -EN
LET OP!!!
Als het enkelvoud een lange klinker (aa, ee, oo, uu) heeft in de laatste lettergreep met daarachter nog één medeklinker, verdwijnt een van die klinkers.

een aap - twee apen
een muur - twee muren



Slide 24 - Slide

MEERVOUD OP -EN
LET OP!!!
Als het enkelvoud een korte klinker (a, e, i, o, u) heeft in de laatste lettergreep met daarachter nog één medeklinker, komt er vaak een medeklinker bij om de klank van die klinker kort te houden.
een hek - twee hekken
een pil - twee pillen




Slide 25 - Slide

MEERVOUD OP -EN
LET OP!!!
Als het enkelvoud eindigt op een s, wordt de s vaak een z in het meervoud:

een baas - twee bazen
een wees - twee wezen
een roos - twee rozen




Slide 26 - Slide

MEERVOUD OP -EN
LET OP!!!
Als het enkelvoud eindigt op een f, wordt de f vaak een v in het meervoud:

een landgraaf - twee landgraven
een zeef - twee zeven




Slide 27 - Slide

een reis - twee ....
A
reisen
B
reizen

Slide 28 - Quiz

een kast - twee ....
A
kastten
B
kaasten
C
kasten
D
kaste

Slide 29 - Quiz

een klok - twee ....
A
klokken
B
kloken

Slide 30 - Quiz

een baan - twee ....
A
bannen
B
baanen
C
baannen
D
banen

Slide 31 - Quiz

MEERVOUD OP -S
Als de uitspraak niet verandert, dan -s eraan vast!

Na woorden die eindigen op -el, -er, -en, -em, -je, -ie:
appels, trappers, jongens, tandems, meisjes, vakanties 
Ook na stomme e (u-klank), é, eau en ui: 
etalages, logés, cadeaus, etuis ​

 ​

Slide 32 - Slide

MEERVOUD OP 'S
Als er wel verwarring is met uitspraak, dan 's. 
omas > oma's 
gebruik de apostrof ’s: 
taxi’s, baby’s, accu's, auto's
Ook ’s na afkortingen die je ook echt als afkorting uitspreekt: cd’s, tv’s, bv’s

Slide 33 - Slide

een etui - twee ....
A
etui's
B
etuis

Slide 34 - Quiz

een ski - twee ...
A
skies
B
ski's

Slide 35 - Quiz

een BMW - twee ...
A
BMW's
B
BMWs

Slide 36 - Quiz

MEERVOUD OP -EREN

een ei - twee eieren
een kind - twee kinderen
een lam - twee lammeren

Slide 37 - Slide

MEERVOUD OP -ËN
Bijna alle zelfstandig naamwoorden die in het enkelvoud eindigen op -ee.
zee - zeeën, twee - tweeën, slee - sleeën, frisbee - frisbeeën

Zelfstandig naamwoorden die in het enkelvoud eindigen op -ie, eindigen in het meervoud op iën, ieën of ies.
bacterie - bacteriën, kopie - kopieën, politie - polities 

Slide 38 - Slide

MEERVOUD OP -ËN
LET OP!!!
Het meervoud eindigt op -iën 
als de klemtoon van het woord niet op de laatste lettergreep ligt.
bacterie > bacteriën, tralie - traliën, kolonie - koloniën

Het meervoud eindigt op -ieën 
als de klemtoon van het woord wel op de laatste lettergreep ligt.
kopie - kopieën, drie - drieën, melodie > melodieën

Slide 39 - Slide

MEERVOUD LATIJNSE UITGANG

Een neerlandicus - twee neerlandici
Een datum - twee data (ook datums)
een museum - twee musea (ook museums)
een collega - twee collegae (ook: collega's)

Slide 40 - Slide

een ceremonie - twee ....
A
ceremoniën
B
ceremonieën

Slide 41 - Quiz

een categorie - twee ....
A
categorieën
B
categoriën

Slide 42 - Quiz

een lam - twee ....
A
lamen
B
lammeren
C
lameren
D
lammen

Slide 43 - Quiz

Een chemicus - twee ......
A
Chemici
B
Chemica
C
Chemicussen

Slide 44 - Quiz