3H Unité 4

Aujourd'hui
  • Les tutoriels
  • Diagnostische toets unité 3
  • Easy French  2

1 / 55
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 55 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Aujourd'hui
  • Les tutoriels
  • Diagnostische toets unité 3
  • Easy French  2

Slide 1 - Slide

Adrénaline

Slide 2 - Mind map

Na deze unité kun je...
  • gesprekken en teksten over bijzondere en extreme sporten begrijpen
  • Vertellen over je lievelingsatleet of over je zomerbaan
  • je mening geven

Slide 3 - Slide

Maintenant, on va corriger ex 1+2 (p. 10)

Slide 4 - Slide

Volg de link & treed toe tot 3HD
Link:  https://quizlet.com/join/4WPzu8YKr?i=3fdezf&x=1bqt 

Leer de woordjes van apprendre 1 voor maandag. 
Maak ook ex. 3+4 

Slide 5 - Slide

Aujourd'hui
Na deze les kun je:

- het werkwoord devoir in de présent, passé composé, imparfait en futur vertalen naar het Nederlands

- een film kiezen voor het boekje dit blok

Slide 6 - Slide

Wat betekent devoir?
A
bezien
B
lopen
C
moeten
D
mogen

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Video

Wat is 'wij moeten'?
A
vous devez
B
nous devons
C
nous devions
D
vous deviez

Slide 9 - Quiz

Wat is 'wij moesten'?
A
vous devez
B
nous devons
C
nous devions
D
vous deviez

Slide 10 - Quiz

Wat is 'ik moet'?
A
tu dois
B
je devais
C
je dois
D
tu devais

Slide 11 - Quiz

Tu .... .... (devoir, passé composé)
A
as dû
B
a dû
C
dois
D

Slide 12 - Quiz

il devra
A
Hij moet
B
Hij moest
C
hij zal moeten
D
hij heeft gemoeten

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Link

Snap je het werkwoord devoir?
😒🙁😐🙂😃

Slide 15 - Poll


A
grimper
B
le défi
C
la sécurité
D
avoir peur

Slide 16 - Quiz


A
glisser
B
la hauteur
C
surmonter la peur
D
vite

Slide 17 - Quiz


A
vite
B
la chute
C
l'attraction
D
le danger

Slide 18 - Quiz


A
la déception
B
les sensations fortes
C
la sécurité
D
l'équilibre

Slide 19 - Quiz


A
la chute
B
la hauteur
C
sauter
D
lentement

Slide 20 - Quiz


A
le sol
B
le vent

Slide 21 - Quiz


A
le sol
B
la roue

Slide 22 - Quiz


A
l'aile
B
la roue

Slide 23 - Quiz


A
l'aile
B
l'oiseau

Slide 24 - Quiz


A
rapidement
B
lentement

Slide 25 - Quiz

Je moet op tijd zijn

Slide 26 - Open question

Je moet je huiswerk maken

Slide 27 - Open question

Jullie moeten niet je boeken vergeten

Slide 28 - Open question

Op schema = 
A.s. maandag t/m 16 af! 
Apprendres leren in Quizlet! 

Vergeet niet de filmopdracht en de VW keuze. 

Slide 29 - Slide

Aujourd'hui
  • Waar moet je zijn? 
  • Wat te doen voor VW keuze? 
  • Toets unité 4: le 4 mars
  • L'adverbe

Slide 30 - Slide

L'adverbe - Het bijwoord

Slide 31 - Slide

Wat is een bijwoord?

Slide 32 - Mind map

Een bijwoord zegt iets over een...

1. Een werkwoord: Les garçons vont régulièrement au cinéma. 

( de jongens gaan regelmatig naar de bioscoop. )

2. Een bijvoeglijk naamwoord: Elle est très sympa.

( zij is erg aardig. )

3. Een ander bijwoord: Il marche trop lentement.

( Hij loopt te langzaam. )

4. De hele zin: Heureusement, nous sommes arrivés à l'heure.

( gelukkig zijn  wij op tijd gekomen. )


Slide 33 - Slide

Vorm van het bijwoord

Het bijwoord maak je door achter het bijvoeglijk naamwoord -ment te zetten.

1. eindigt de mannelijke vorm op een klinker? -> direct -ment erachter. Bijvoorbeeld: vrai - vraiment (waar, echt)


2. eindigt de mannelijke vorm op een medeklinker? -> maak het bijv.nw vrouwelijk en zet -ment erachter.

Bijvoorbeeld: direct - directement (meteen), heureux - heureusement (gelukkig)

Slide 34 - Slide

Onregelmatige vormen (p. 64)

Onderstaande bijvoeglijk naamwoorden hebben een onregelmatige vorm voor het bijwoord:

Bijv.Nw                - Bijwoord                                  - Vertaling bijwoord

bon                           bien                                                goed, lekker

meilleur                  mieux                                             beter, lekkerder

mauvais                  mal                                                  slecht

long                          longtemps/longuement        lang

rapide                      vite/ rapidement                        snel

Slide 35 - Slide

Test!

Slide 36 - Slide

Waar zegt het bijwoord iets over?
A
hele zin, zelfstandig naamwoord, werkwoord
B
hele zin, werkwoord, ander bijwoord, bijvoeglijk naamwoord
C
lidwoord, onderwerp, ander bijwoord
D
persoonlijk voornaamwoord, werkwoord

Slide 37 - Quiz

Maak van "vrai" een bijwoord.
A
vraiment
B
vrai
C
vraiement
D
vraisement

Slide 38 - Quiz

Maak van "doux" een bijwoord.
A
douce
B
douxment
C
doucement
D
douxement

Slide 39 - Quiz

Maak van absolu een bijwoord
A
absolument
B
absoluement
C
absolutement

Slide 40 - Quiz

Slide 41 - Link

Aujourd'hui
  • Herhaling + vragen bijwoord
  • Eigen oefening kiezen

Slide 42 - Slide

Waar zegt het bijwoord iets over?
A
hele zin, zelfstandig naamwoord, werkwoord
B
hele zin, werkwoord, ander bijwoord, bijvoeglijk naamwoord
C
lidwoord, onderwerp, ander bijwoord
D
persoonlijk voornaamwoord, werkwoord

Slide 43 - Quiz

Wat moet je doen om een bijwoord te maken van een bijvoeglijk naamwoord dat op een klinker eindigt?
A
-ment erachter
B
eerst vrouwelijk maken, dan -ment erachter

Slide 44 - Quiz

Maak van 'lent' een bijwoord
A
Lentement
B
Lentment

Slide 45 - Quiz

Maak van 'exceptionnel' een bijwoord
A
exceptionnellement
B
exceptionnelement

Slide 46 - Quiz

Maak van 'heureux' een bijwoord
A
heureuxement
B
heureusement

Slide 47 - Quiz

Maak van 'sportif' een bijwoord
A
sportifement
B
sportivement

Slide 48 - Quiz

Maak van 'bon' een bijwoord
A
bonnement
B
bien

Slide 49 - Quiz

Maak van 'meilleur' een bijwoord
A
mieux
B
meilleurement

Slide 50 - Quiz

Je parle ...... (snel)
A
rapidement
B
rapide

Slide 51 - Quiz

C'est un garçon .... (sportief)
A
sportif
B
sportivement

Slide 52 - Quiz

Nous sommes rentrés .....
A
rapidement
B
rapide

Slide 53 - Quiz

Tu es ....!
A
terriblement
B
terrible

Slide 54 - Quiz

Oefenen/leren voor toets:
  • Apprendres leren in boek / Quizlet
  • Werkwoord devoir oefenen link 
  • Bijwoord oefenen link

Slide 55 - Slide