2VG 4.3 Lezen - deel 2 en 3 + ballondebat

                               


                               Welkom!



 
bij

Nederlands
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

                               


                               Welkom!



 
bij

Nederlands

Slide 1 - Slide

sneldichten
  1. Het onderwerp in één woord
  2. Twee beschrijvende woorden
  3. Drie werkwoorden 
  4. Een gedachte die bij je opkomt
  5. Een andere zin om het onderwerp te beschrijven
  1. Storm
  2. Donker, woest.
  3. Waait, huilt, maakt kapot
  4. Komt er ooit een eind aan,
  5. dit natuurgeweld?

Slide 2 - Slide

Raadgedicht
Welk woord past bij 'piep'?

Slide 3 - Slide


Raadgedicht
antwoord:
'nacht'


Slide 4 - Slide

Wat leer je nou?
Activerende tekstsoorten
Testverband middel-doel
Voorwaardelijk tekstverband
+
ballondebat ???




Slide 5 - Slide

Fictielezen
Stiftgedicht
Pecha kucha 

Slide 6 - Slide

Pecha Kucha?

Slide 7 - Slide

Maak opdracht 1, blz. 21, over 
tekstdoelen en tekstverbanden
timer
5:00

Slide 8 - Slide

Om warm te blijven, doe ik een muts op.
Wat is het doel? Wat is het middel?

Slide 9 - Slide

Tekstverband:
middel en doel

Je wilt iets bereiken en wat je daarvoor nodig hebt.


om te, waarmee, daarmee, opdat 
Bedenk een zin met: examentraining

Slide 10 - Slide

Als je nu meteen vertrekt, haal je de bus nog.
Wat is de voorwaarde om de bus te halen?

Slide 11 - Slide

Voorwaardelijk tekstverband

Iets gebeurt alleen als er aan een voorwaarde is voldaan.


als, wanneer, indien, mits, tenzij, op voorwaarde dat
Bedenk een zin met: museum

Slide 12 - Slide

blz. 25
blz. 157

Slide 13 - Slide

kledingswap jij wel eens?

Slide 14 - Slide

Noem een product bij ABCDE.

Slide 15 - Slide

Wat?
§4.3 Lezen opdrachten nakijken 2, 4, 5, 9-11, maken 12-17, 19, 20, 22-25a
Hoe?
Eerste 5 minuten stil, daarna fluisteren
Hulp?
Boek, buur, Straver
Resultaat?
Bespreken volgende les
Leerdoel
hoofdzaken, signaalwoorden, verwijswoorden, woordenschat, activerende tekstsoorten
Tijd?
Tot leseinde
Klaar?
Taak, lezen, pecha kucha

Slide 16 - Slide

Jaarlijks is er zo'n 49 miljoen hectare aan landbouwgrond nodig om alle huishonden en -katten ter wereld van voer te voorzien.

Wat is het middel, wat het doel?
A
middel: 49 miljoen hectare aan landbouw grond is nodig doel: honden en katten van voer voorzien
B
middel; alle honden en katten van voer voorzien Doel: 49 milj hectare aan landbouw grond is nodig
C
middel: produceren van dierenvoer een flinke impact op het klimaat heeft Doel: honden en katten van eten voorzien

Slide 17 - Quiz

Welke signaalwoorden horen bij een voorwaardelijk tekstverband?
A
als...dan
B
tenzij
C
mits
D
indien

Slide 18 - Quiz

Het ballondebat
Vier (beroemde) mensen zitten in een luchtballon. Deze ballon is helaas lek en zal gaan neerstorten.  

Ronde 1: Eén persoon moet eruit om de ballon in de lucht te houden.

Ronde 2: Eén persoon moet in de luchtballon overblijven en de anderen gaan eruit.

Slide 19 - Slide

De eerste ronde van het ballondebat

Bedenk wie je als ballonvaarder bent.

Elke ballonvaarder moet in een speech van maximaal één minuut aangeven waarom hij beslist in de ballon moet blijven zitten. 


Slide 20 - Slide

De rol van de jury
Het publiek heeft de belangrijkste functie. 
Zij bepaalt wie mag blijven!

Welke argumenten voor heb je gehoord?
Wat vond je goed? Wat kan er beter?

Wie heeft zijn standpunt het minst goed beargumenteerd en wordt door de anderen de ballon uitgegooid?

Slide 21 - Slide

De laatste ronde van het ballondebat
De ballon maakt snel hoogte en de ballonvaarders gaan verder met hun tocht. Maar het gaat wéér mis! De ballon dreigt tegen een hoog gebouw aan te vliegen. Deze keer kan slechts één iemand blijven.

Elke ballonvaarder moet dit keer een speech houden over waarom de andere twee beslist niet in de ballon mogen blijven zitten – waarom zij misbaar zijn! De jury kiest de winnaar.

Slide 22 - Slide

Wat weet je nu?
Hoe ging het in de les?


Tekstverbanden: middel-doel, voorwaardelijk
Activerende teksten

debatteren

Slide 23 - Slide

Einde van de les

Slide 24 - Slide

Hoe maak je reclame?
Vandaag wil ik geld uitgeven!
Verkoop mij iets door reclame te maken.


Met z’n vieren in breakout-rooms om een reclame te maken voor een voorwerp dat jullie thuis hebben liggen. 5 minuten voorbereiden en daarna presenteren:

Nummer 1: De binnenkomer en zegt hoe het voorwerp heet. (Geen gewone pen maar een ‘Pennola 2021’ bijvoorbeeld) en wat het kan (niet schrijven, maar iets veel fantastischers). 
Nummer 2 : De ervaringsdeskundige, vertelt hoe het leven is veranderd door dit  product. 
Nummer 3: Vertelt de aanbieding.  (Alleen deze maand zoveel % korting, 2 voor de prijs van 1 ) Nummer 4: De uitsmijter eindigt met een slogan of een jingle. 
timer
5:00

Slide 25 - Slide

Welk product koop jij?
1
2
3
4
5
6
7

Slide 26 - Poll

Expertgroepen

Bespreek de volgende antwoorden uit §4.3 Lezen in jouw expertgroep.
Kom tot een overeenstemming van het beste antwoord.
Daarna vertellen jullie dit antwoord aan de klas.
groep 1 = 10, groep 2 = 11, groep 3 = 12, groep 4 = 13, 
groep 5 = 14, groep 6 = 15, groep 7 = 16, groep 8 = 17
timer
3:00

Slide 27 - Slide

Ken je deze woorden?
het modehuis
pop-upstore
bedrijfsketen
collectie
blauwdruk
klassiek
millenial
nevenactiviteiten

Slide 28 - Slide

Wat?
§4.3 Lezen opdrachten 19 t/m 25 maken of Test jezelf
Hoe?
Eerste 10 minuten stil, daarna fluisteren
Hulp?
Boek, buur, Straver
Resultaat?
Volgende les bespreken, toetsstof
Leerdoel
hoofdzaken, signaalwoorden, verwijswoorden, woordenschat, activerende teskstsoorten
Tijd?
Tot leseinde
Klaar?
Taak, lezen, pecha kucha

Slide 29 - Slide

Welk antwoord bevat alleen maar signaalwoorden voor doel-middel?
A
om... te, daarna, aangezien
B
zodat, om... te, door middel van
C
zodat, door middel van, kortom
D
kortom, daarom, immers

Slide 30 - Quiz

Wat zijn signaalwoorden van een voorwaardelijk tekstverband ?
A
maar, toch, echter, desondanks, aan de ene kant .... aan de andere kant, daar staat tegenover
B
als(...dan), indien, tenzij, wanneer
C
daardoor, doordat, als gevolg van
D
zo, bijvoorbeeld, neem nou, zoals

Slide 31 - Quiz