This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.
pv =
wg =
ow =
Welke zinsdeel is er over?
pv = heeft
wg = heeft gebakken
ow ( wie + pv/wg?)= mijn moeder
over = een taart, je krijgt het antwoord "een taart" als je de vraag "wat + pv + ow" stelt.
gezegde: alle werkwoorden uit de zin
onderwerp: wie (wat) + gezegde
lijdend voorwerp: wat (wie) + gezegde + onderwerp
aan (voor) wie/wat + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp
Check daarna of je aan (of voor) kunt weglaten of toevoegen.
Soms moet je hiervoor de woordvolgorde aanpassen.
Jan gaf de toets aan de leraar
We use cookies to improve your user experience and offer you personalized content. By using Lessonup you agree to our cookie policy.