Week 31 - Les 1 | tips leesvaardigheid Frans

Leesvaardigheid
Tips & tricks
1 / 17
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Leesvaardigheid
Tips & tricks

Slide 1 - Slide

Wat gaan we bespreken?
- vraagwoorden
- vraagzinnen (begrijpen)
- signaalwoorden
- woorden raden

Slide 2 - Slide

Welke Franse vraagwoorden ken je al?

Slide 3 - Mind map

Est-ce que

Qu'est-ce que

Qu'est-ce qui
Qui

Comment

Pourquoi

Combien de

Quand

Quel(les)



... (is het zo dat)

Wat

Wat 

Wie

Hoe

Waarom

Hoeveel

Wanneer

Welke

Waar

Slide 4 - Slide

Vraagzinnen (FA) begrijpen

Slide 5 - Slide

Wat betekenen de volgende (mogelijke) examenvragen?
  1. Qu'est-ce qu'on peut lire au premier alinéa?
  2. Que peut-on lire dans ces lignes?
  3. Qu'est-ce qu'on peut lire sur le chanteur Stromae au deuxième alinéa?
  4. Qu'est-ce qui est vrai selon/d'après premier alinéa
  5. Qu’est-ce que l'auteur explique dans le dernier alinéa?
  6. Qu’est-ce que l'auteur veut montrer au dernier alinéa?
timer
10:00

Slide 6 - Slide

Welke Franse signaalwoorden ken je al?

Slide 7 - Mind map

Signaalwoorden - zoek de vertalingen!
  1. donc 
  2. car
  3. ensuite
  4. parce que
  5. mais
  6. bref
  7. d'abord
  8. par exemple
timer
5:00

Slide 8 - Slide

Signaalwoorden - vertalingen
  1. donc = dus
  2. car = want
  3. ensuite = vervolgens, daarna
  4. parce que = omdat, want
  5. mais = maar
  6. bref = kortom
  7. d'abord = ten eerste
  8. par exemple = bijvoorbeeld

Slide 9 - Slide

Signaalwoorden - link ze aan de juiste categorie
  1. donc = dus
  2. car = want
  3. ensuite = vervolgens, daarna
  4. parce que = omdat, want
  5. mais = maar
  6. bref = kortom
  7. d'abord = ten eerste
  8. par exemple = bijvoorbeeld

Opsomming
Reden
Tegenstelling
Conclusie
Toelichting
timer
2:00

Slide 10 - Slide

Signaalwoorden - link ze aan de juiste categorie
  1. donc 
  2. car
  3. ensuite
  4. parce que
  5. mais
  6. bref
  7. d'abord
  8. par exemple
Opsomming
Reden
Tegenstelling
Conclusie
Toelichting

Slide 11 - Slide

Woorden raden
  • Ken je een gedeelte van het woord?
    vb. souligné = sous + ligne
    onder + lijn --> onderstreept
  • Lijkt het woord op een infinitief (hele werkwoord) dat je kent?
    vb. en marchant = marcher
    lopend --> lopen


Slide 12 - Slide

Woorden raden
  • Ken je het woord als een andere woordsoort?
    vb. le soleil brillant = le soleil brille
    brille = schijnt --> de stralende zon
  • Lijkt het woord op een andere taal?
    vb. une solution = lijkt op Engels
    solution --> oplossing

Slide 13 - Slide

trentaine
A
training
B
dertigtal
C
trend
D
transpiratie

Slide 14 - Quiz

bon marché
A
fijne middag
B
goede markt
C
goedkoop
D
uitverkoop

Slide 15 - Quiz

copropriétaire
A
koper
B
mede-eigenaar
C
schoonmaakmiddel
D
bedrijf

Slide 16 - Quiz

changement
A
veranderen
B
zangstuk
C
verandering
D
zingend

Slide 17 - Quiz