1.4 de brander en 1.5 lengte en tijd

1.4 de brander en 1.5 lengte en tijd
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NaskMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

1.4 de brander en 1.5 lengte en tijd

Slide 1 - Slide

Wat gaan we deze les doen?
Herhalen vorige les met drie vragen;

Leerdoelen van deze les?

Introductie, instructie en controle vragen over de les;

Vragen maken die horen bij de les.

Slide 2 - Slide

Welk zintuig gebruik je bij onderzoek doen?

Slide 3 - Mind map

Noem 3 veiligheidsregels in een practicumlokaal

Slide 4 - Open question

Noem 3 veiligheidsmaterialen in een practicumlokaal

Slide 5 - Open question

leerdoelen:
1.4.1 Je kunt de werking van de brander uitleggen.
1.4.2 Je kunt een brander op de juiste manier aanmaken.
1.4.3 Je kunt de verschillende vlammen van een brander noemen.
1.4.4 Je kunt de brander instellen, zodat de gewenste vlam ontstaat.


Bij practicum moet je soms iets verwarmen. Daarvoor gebruik je een brander. De brander werkt op gas.

Slide 6 - Slide

1.4.1 Je kunt de werking van de brander uitleggen.

Onderdelen van de brander

Op de foto’s zie je een brander (afbeelding 1).

 De brander op de linker foto (a) heeft een geeloranje vlam. Op de middelste foto (b) brandt hij met een blauwe vlam die je niet hoort. De brander op de rechter foto (c) heeft een blauwe vlam die ruist.

Slide 7 - Slide

1.4.1 Je kunt de werking van de brander uitleggen.

Onderdelen van de brander
De brander werkt op gas. Op de brander zit een gaskraan. Met de gaskraan laat je meer of minder gas in de brander. De vlam wordt dan groter of kleiner. Je kunt deze kraan ook helemaal dicht draaien.

Slide 8 - Slide

1.4.1 Je kunt de werking van de brander uitleggen.

Onderdelen van de brander

Gas kan alleen branden als er zuurstof bij komt. Zuurstof zit in de lucht. De lucht komt door de luchtschijf bij het gas. Met de luchtschijf laat je meer of minder lucht bij het gas. Met de luchtschijf dicht is de vlam geeloranje (afbeelding 1a). Met de luchtschijf een beetje open is de vlam blauw en stil (afbeelding 1b). Met veel lucht wordt de vlam lichtblauw en ruist hij (afbeelding 1c).

Slide 9 - Slide

Begrippen:

Slide 10 - Slide

Uit welke onderdelen bestaat de brander? Noem deze drie:

Slide 11 - Open question

1.4.2 Je kunt een brander op de juiste manier aanmaken.
Brander aanmaken
De brander moet je altijd op dezelfde manier aanmaken:
1 Doe de luchtschijf dicht.
2 Controleer of de gaskraan dicht is.
3 Draai de gaskraan op je tafel open.
4 Houd een brandende lucifer boven de schoorsteen.
5 Draai de gaskraan een beetje open, zodat de brander met een geeloranje vlam gaat branden.
6 Draai de luchtschijf langzaam open om de juiste vlam te krijgen.

Slide 12 - Slide

1.4.3 Je kunt de verschillende vlammen van een brander noemen.
1.4.4 Je kunt de brander instellen, zodat de gewenste vlam ontstaat.
Drie vlammen
De pauzevlam gebruik je als je de brander even niet nodig hebt. Een pauzevlam is geeloranje. 
Je maakt de pauzevlam zo:

1 Draai de luchtschijf dicht.
2 Draai de gaskraan zo ver dicht, dat je een kleine, geeloranje vlam hebt.
3 Zet de brander van je af.



Slide 13 - Slide

1.4.3 Je kunt de verschillende vlammen van een brander noemen.
1.4.4 Je kunt de brander instellen, zodat de gewenste vlam ontstaat.
Drie vlammen

De stille blauwe vlam gebruik je om iets warm te houden. 
Of om een kleine hoeveelheid te verwarmen. 
Bijvoorbeeld een klein beetje water. Je maakt de stille blauwe vlam zo:
1 Begin met een pauzevlam.
2 Draai de gaskraan een klein beetje verder open.
3 Draai de luchtschijf een klein beetje open.
4 De vlam is blauw en maakt geen geluid.




Slide 14 - Slide

1.4.3 Je kunt de verschillende vlammen van een brander noemen.
1.4.4 Je kunt de brander instellen, zodat de gewenste vlam ontstaat.
Drie vlammen
De ruisende blauwe vlam is heel heet.
 Een ruisende blauwe vlam gebruik je als iets heel heet moet worden. 
Of om een grote hoeveelheid te verwarmen, 
bijvoorbeeld een liter water.
Je maakt de ruisende blauwe vlam zo:
1 Begin met een pauzevlam of een stille blauwe vlam.
2 Draai de gaskraan verder open.
3 Draai de luchtschijf verder open.
4 De vlam is blauw en maakt een ruisend geluid.




Slide 15 - Slide

Begrippen:

Slide 16 - Slide

Quiz





Je stoot per ongeluk de brander om en de brander blijft branden. Wat moet je als eerste doen?
A
Water over de brander gooien
B
Je pakt de brander vast en zet hem rechtop
C
Je maakt de gaskraan dicht

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Slide

Aan het werk! NOVA
Wat? 1.4 de brander
Opdracht: 1 t/m 5 Niet de P-opdrachten!

Waar? In Magister naar leermiddelen Nova Nask. 
Hoe? Als het bord op rood staat werk je alleen en in stilte.
Als het bord op groen staat mag je fluisterend overleggen met je buurman. 
Heb je vragen? Steek je hand op en ik kom bij je. 
Klaar? Kijk het dan na!

timer
1:00

Slide 19 - Slide

1.4 de brander en 1.5 lengte en tijd

Slide 20 - Slide

Wat geen we leren?
1.5.1 Je kunt van een aantal meetapparaten uitleggen waarvoor je ze gebruikt.
1.5.2 Je kunt het verschil uitleggen tussen analoge en digitale meetapparatuur.
1.5.3 Je kunt beschrijven wat een grootheid en wat een eenheid is.
1.5.4 Je kunt de tijd aflezen op een stopwatch en een stopklok.
1.5.5 Je kunt een lengte meten in centimeter en millimeter.
1.5.6 Je kunt centimeter en millimeter naar elkaar omrekenen.

Soms wil je precies weten hoelang iets duurt. Met je zintuigen kun je dat niet precies weten. Je moet de tijd dan meten.

Slide 21 - Slide

1.5.1 Je kunt van een aantal meetapparaten uitleggen waarvoor je ze gebruikt.
Meetapparatuur
Bij natuurkunde en scheikunde moet je heel precies zijn. Maar je zintuigen zijn niet zo precies. Daarom moet je bij onderzoek vaak meten. Bij meten gebruik je meetapparatuur. Meetapparatuur is gereedschap om te meten.
Een klok, een liniaal en een weegschaal zijn meetapparatuur.
• Hoelang iets duurt, meet je met een klok.
• Hoe lang iets is, meet je met een liniaal.
• Hoeveel iets weegt, meet je met een weegschaal.
Ook een thermometer is meetapparatuur. Met een thermometer meet je hoe warm het is.


Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Begrippen

Slide 24 - Slide

1.5.2 Je kunt het verschil uitleggen tussen analoge en digitale meetapparatuur.

Analoog en digitaal
In de afbeelding  zie je twee thermometers. De oventhermometer (afbeelding 2a) heeft een wijzer die draait langs een plaat met streepjes en getallen. Dit is de schaalverdeling. Meetapparaten met een wijzer en een schaalverdeling noem je analoog. 

De koortsthermometer (afbeelding 2b) heeft cijfers op een schermpje. Een meetapparaat met cijfers op een scherm noem je digitaal.

Slide 25 - Slide

Begrippen

Slide 26 - Slide

1.5.3 Je kunt beschrijven wat een grootheid en wat een eenheid is.
Grootheid en eenheid
Je zegt niet: “Ik ben met dit werkstuk 12 bezig geweest.” Je zegt: “12 minuten” of “12 uur” of “12 dagen”. De woorden achter 12 noem je de eenheid. De eenheid is het woord achter het getal. Het is de maat waarmee je iets meet.
Bij tijd kun je verschillende eenheden gebruiken. Bijvoorbeeld minuten, uren, dagen of weken. Dit zijn allemaal eenheden van tijd. Lengte heeft ook eenheden. Bijvoorbeeld centimeter en meter.
Tijd en lengte zijn de dingen die je meet. Tijd en lengte zijn grootheden. Een grootheid is iets dat je meet. Iedere grootheid heeft haar eigen eenheden.


Slide 27 - Slide

Begrippen

Slide 28 - Slide

1.5.4 Je kunt de tijd aflezen op een stopwatch en een stopklok.
Tijd meten
Als je wilt weten hoe laat het is, dan kijk je op de klok. Een klok is een meetapparaat om de tijd te meten. Je kunt ook meten in hoeveel tijd je een afstand loopt. Dan gebruik je een stopwatch of een stopklok (afbeelding 4). Op een stopklok zitten knoppen. Met de groene knop kun je de klok starten. Met de rode knop kun je de klok stoppen. Met de zwarte knop zet je de wijzers op nul. Op een stopwatch zitten deze knoppen ook.
Veelgebruikte eenheden van tijd zijn: seconde (s), minuut (min) en uur (h).

Slide 29 - Slide

1.5.5 Je kunt een lengte meten in centimeter en millimeter.
1.5.6 Je kunt centimeter en millimeter naar elkaar omrekenen.
Lengte meten
Om een lijn te meten, gebruik je een liniaal. Leg de nul van de liniaal bij het begin van de lijn (afbeelding 10). De lijn is precies 4 centimeter lang. Je kunt ‘centimeter’ afkorten met cm. De lengte is de grootheid, centimeter (cm) is de eenheid.

Met een liniaal kun je ook nauwkeuriger meten. Je meet dan in millimeter. Millimeter is ook een eenheid van lengte. Je kunt ‘millimeter’ afkorten met mm.
Tel op je liniaal de eerste 10 mm. Je bent dan precies bij 1 cm.
1 cm = 10 mm   Om van millimeter naar centimeter te gaan, moet je delen door 10.
1 mm = 0,1 cm => Bijvoorbeeld: 8 mm = 8 : 10 = 0,8 cm.  
Veelgebruikte eenheden van lengte zijn: meter (m), millimeter (mm), centimeter (cm) en kilometer (km).


Slide 30 - Slide

1.5.5 Je kunt een lengte meten in centimeter en millimeter.
1.5.6 Je kunt centimeter en millimeter naar elkaar omrekenen.

Slide 31 - Slide

Quiz
Janet heeft een broertje gekregen.
Zij zegt: “Onze baby is 1 maand, 3 weken en 5 dagen oud.”
Welke drie eenheden van tijd heeft Janet genoemd?
A
jaar, maand en week
B
maand, week en dag

Slide 32 - Quiz

Slide 33 - Slide

Aan het werk! NOVA
Wat? 1.5 lengte en tijd
Opdracht 1 t/m 14 NIET de P-opdrachten
Waar? In Magister naar leermiddelen Nova Nask. 
Hoe? Als het bord op rood staat werk je alleen en in stilte.
Als het bord op groen staat mag je fluisterend overleggen met je buurman. 
Heb je vragen? Steek je hand op en ik kom bij je. 
Klaar? Kijk het dan na!

timer
1:00

Slide 34 - Slide


Schrijf drie dingen op die je deze les hebt geleerd.
Dit is een open vraag.

Slide 35 - Open question


Stel een vraag over iets wat je 
nog niet zo goed hebt begrepen.
Dit is een open vraag.

Slide 36 - Open question