H A 3 keuzevoorzetsels

Naamvallen
Keuzevoorzetsels
1 / 24
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Naamvallen
Keuzevoorzetsels

Slide 1 - Slide

Doelen

- Ik ken de voorzetsels met de 3e naamval

- Ik ken de voorzetsels met de 4e naamval

- Ik ken de voorzetsels met de 3e of 4e naamval

- Ik weet welke naamval in de zin hoort en kan de juiste vorm invullen

Slide 2 - Slide

Herhaling
Voorzetsels met de 3e naamval en voorzetsels met de 4e naamval

Slide 3 - Slide

Voorzetsels met de 3e naamval
mit= met
zu
= naar

nach
= naarentgegen= tegemoet

bei
= bijaußer= behalve

seit
= sindsaus = uit

von
= van, doorgegenüber= tegenover

Slide 4 - Slide

Voorzetsels met de 4e naamval
durch= door
um
 = om, omheen

für
= (bestemd) voor, ergens voor zijnbis = tot

gegen
= tegenentlang = langs
(evenwijdig)

ohne
= zonder

Slide 5 - Slide

Nieuw: keuzevoorzetsels
Krijgen een 3e of 4e naamval

Slide 6 - Slide

an = aan, naar                              

auf = op

in = in, naar, over

hinter = achter                           Wo ?/ Wann?  >>>> 3e n.v.

neben = naast

unter = onder                              Wohin? ( beweging in  

über = boven, over                      richting) >>> 4e n.v.

vor = voor, geleden

zwischen = tussen

Slide 7 - Slide

Let op!!

Als je geen antwoord krijgt op de vragen ; wo?, wann?, wohin?

 dan is het altijd de 3e n.v, behalve bij de woorden: auf und über.

die twee voorzetsels krijgen dan de 4e naamval!!

VB: Ich warte auf meinen Mann

(want ik zit niet letterlijk boven op mijn man te wachten..toch?)

Slide 8 - Slide

Samengevat:

Slide 9 - Slide

DATIV (3e naamval)

je krijgt een antwoord op de vraag : wo? (=waar)

                                                   wann?(=wanneer)


ERGENS ZIJN

Slide 10 - Slide

voorbeeld

Er steht vor d... Tür(v).

waar staat hij? "voor de deur" dus DATIV

Er steht vor der Tür.

Slide 11 - Slide

Akkusativ (4e naamval)

je krijgt een antwoord op de vraag: wohin?(=waarheen)


ERGENS KOMEN

Slide 12 - Slide

voorbeeld

Er springt in d... Wasser(o).

waarheen? springt hij "in het water" dus Akkusativ

Er springt in das Wasser.

Slide 13 - Slide

Beispiele:


1. Boris steht auf d......... Stuhl (m). >> stehen auf >> Wo? >> 3e >> m = dem


2. Boris springt auf d....... Stuhl (m). >> springen auf >>Wohin? beweging >> 4e >> m = den


Jetzt ihr:

3. Ich lege das Buch auf d........ Tisch (o). 

4. Das Bild hängt an d............. Wand (v).

5. Ich erzähle etwas über mein....... Bruder.


Slide 14 - Slide

Even oefenen

Slide 15 - Slide

Keuzevoorzetsels: Welke vragen kun je stellen voor de derde naamval?
A
Wohin? Wann?
B
Wann? Wo?
C
Woher? Wo?
D
Warum? Wann?

Slide 16 - Quiz

Welke vraag stel je om een vierde naamval te bepalen bij de keuzevoorzetsels?
A
Wohin?
B
Wo?
C
Wodurch?
D
Wovon?

Slide 17 - Quiz

Vul in.

Das Auto steht vor d...….Garage (v)

Slide 18 - Open question

Das Buch liegt auf d... Tisch(m).
A
dem
B
den

Slide 19 - Quiz

Das Bild hängt an d... Wand(v).
A
die
B
der

Slide 20 - Quiz

Er geht in d... Disko(v).
A
die
B
der

Slide 21 - Quiz

Es fällt hinter dein... Stuhl(m).
A
deinem
B
deinen

Slide 22 - Quiz

Er spricht nicht über sein... Schüler(mv).
A
seine
B
seinen

Slide 23 - Quiz

Es fällt hinter dein... Stuhl(m).
A
deinem
B
deinen

Slide 24 - Quiz