Hoofdstuk 2 - DNA, RNA en Eiwitten

Hoofdstuk 2 - Cellen
1 / 25
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 2 - Cellen

Slide 1 - Slide

DNA, RNA en eiwitten

Slide 2 - Slide

Planning:
Les 1+2: Soorten cellen + organellen
Les 3+4: DNA
Les 5+6: Celcyclus
Les 7: Biotechnologie
Les 8 en verder: Start Hoofdstuk 4 (Voortplanting)

Slide 3 - Slide

Vorige les
Organisatieniveaus
Organellen
Soorten cellen

Slide 4 - Slide

Een bacteriecel heeft een celwand
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quiz


Wat is de plantencel?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 6 - Quiz

Wat heeft een schimmelcel niet?
A
Celwand
B
Bladgroenkorrels
C
Celkern
D
Celmembraam

Slide 7 - Quiz

Een bacteriecel heeft een celkern
A
Juist
B
Onjuist

Slide 8 - Quiz

wat betekent 'heterotroof'?
A
verbruikt geen CO2 en stoot wel uit
B
kan uit anorganische stoffen organische stoffen maken
C
kan niet uit anorganische stoffen organische stoffen maken
D
heeft zuurstof nodig

Slide 9 - Quiz

Planten zijn heterotroof
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quiz

Doelen van de les
Je weet welke functie eiwitten kunnen hebben
Je weet hoe DNA is opgebouwd
Je weet hoe RNA is opgebouwd
Je weet hoe DNA en RNA wordt afgelezen

Slide 11 - Slide

DNA, RNA en eiwitten
BiNaS 71G

Slide 12 - Slide

Eiwitten
Verschillende eiwitten:
- Bouwstof
 - Afweerstof
- Enzym
- Transportmiddel
- Hormoon

Slide 13 - Slide

Eiwitten
Soort kralenkettingen
Bestaan uit aminozuren (20 soorten)
40.000 verschillende typen eiwitten per cel

Slide 14 - Slide

DNA
A - T / G - C
Volgorde is belangrijk -> vormt een code voor het maken van eiwitten
DNA-molecuul met informatie voor het maken van een eiwit: gen

Slide 15 - Slide

DNA
Gedraaide touwladder
Fosfaatgroepen + suikermoleculen (deoxyribose)

Adenine, Cytosine, Guanine, Thymine
A, C, G, T

Slide 16 - Slide

DNA naar RNA
Twee DNA-strengen gaan los
Tegen elke streng komt een nieuwe, tijdelijke streng: RNA
- RNA bestaat altijd uit 1 streng
- RNA heeft geen Thymine, maar Uracil (U)
- RNA bevat geen deoxyribose maar ribose
Als RNA klaar is, koppelt het los en koppelen DNA-strengen weer aan elkaar

Slide 17 - Slide

Translatie (DNA naar RNA)

Slide 18 - Slide

RNA naar eiwitten: translatie
RNA wordt afgelezen door ribosomen
Ribosomen lezen het RNA per 3 stikstofbazen; codon

Slide 19 - Slide

RNA naar eiwit: translatie
Translatie begint altijd bij een AUG code (het startcodon). Hiermee wordt een methionine aminozuur ingebouwd.

Er zijn een paar stopcodons waarmee de translatie stopt.

Slide 20 - Slide

Verandering in DNA
DNA is instabiel
Mutaties: Een basenpaar verandert: C-G wordt A-T of andersom
Puntmutatie

Wat kan er gebeuren?

Slide 21 - Slide

Mutaties in DNA
Als een basenpaar verandert, ontstaat een ander eiwit na translatie
Cellen herstellen deze mutaties zelf

Slide 22 - Slide

Mutaties in DNA
Ernstige schade:
- Grote stukken DNA verdwijnen
- Grote stukken DNA verdubbelen
- Stukken DNA omgekeerd ingebouwd

Kan ontstaan bij celdeling

Slide 23 - Slide

Mutaties in DNA
Menselijke cellen: 46 chromosomen

Syndroom van Down: per cel 1 extra DNA-molecuul
Genoom-mutatie

Slide 24 - Slide

Aan het werk
Maken:
Vragenblad DNA, RNA en Eiwitten

Gebruik uitgedeeld blad met daarop stappen.
Schrijf de code op van gebruikte stappen om tot een antwoord te komen.


Slide 25 - Slide