17.10-3h/v-Naamvallen intro der- en ein-groep

Die Fälle
Intro Der- und Ein-Gruppe
Trabitour Havo ab Seite 158
Trabitour VWO ab Seite 167
1 / 15
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Die Fälle
Intro Der- und Ein-Gruppe
Trabitour Havo ab Seite 158
Trabitour VWO ab Seite 167

Slide 1 - Slide

Naamvallen
Een naamval kan door een aantal dingen bepaald worden:

- een voorzetsel -- rijtje van de 3e naamval of de 4e naamval
- het zinsdeel (ontleden)

Slide 2 - Slide

Naamvallen
Een naamval kan door een aantal dingen bepaald worden:
- het zinsdeel (ontleden)
1e naamval = onderwerp (wie/wat + gez)

3e naamval = meewerkend voorwerp (aan of voor wie/wat)

4e naamval = lijdend voorwerp (wie/wat + gez + ondw)

Slide 3 - Slide

Welke voorzetsels krijgen de vierde naamval?
Vierde naamval
Iets anders
bis
aus
durch
zu
für
gegen
bei
mit
ohne
um
nach
seit
von

Slide 4 - Drag question

Naamvallen persoonlijk vnw
ich
du
er
sie
es
wir
ihr
sie
Sie
mir
dir
ihm
ihr
ihm
uns
euch
ihnen
Ihnen
mich
dich
ihn
sie
es
uns
euch
sie
Sie

Slide 5 - Slide

Het onderwerp
Het meewerkend voorwerp
Het lijdend voorwerp
1e naamval
Wie/wat+onderwerp+gezegde
4e naamval
Wie/wat+gezegde
3e naamval
aan/voor wie of wat

Slide 6 - Drag question

Ein-Gruppe
De groep woorden die op dezelfde manier worden vervoegd als ein en kein.

Dit zijn alle bezittelijk voornaamwoorden: main-, dein-, sein-, ihr-, unser-, euer-, ihr- en Ihr-.

Slide 7 - Slide

Ein-Gruppe
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
1
ein
eine
ein
meine
3
einem
einer
einem
meinen +n
4
einen
eine
ein
meine

Slide 8 - Slide

bij welke groep hoort dem-
A
der-groep
B
ein-groep

Slide 9 - Quiz

bij welke groep hoort: euer
A
der-groep
B
ein-groep

Slide 10 - Quiz

bij welke groep hoort het woordje unser.
A
der-groep
B
ein-groep

Slide 11 - Quiz

bij welke groep hoort welch-
A
der-groep
B
ein-groep

Slide 12 - Quiz

Bezittelijke voornaamwoorden (b.v. mein, dein, sein, ihr, enz.) horen bij de
A
der-groep
B
ein-groep

Slide 13 - Quiz

Bij welke groep hoort de vertaling van het woord "geen"?
A
der-Gruppe
B
ein-Gruppe

Slide 14 - Quiz

Maak K4 onderdeel E 20 t/m 23

Slide 15 - Slide