Week 4 - Consumentenonderzoek

Week 4 - Consumentenonderzoek
1 / 19
next
Slide 1: Slide
VoedingMBOStudiejaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Week 4 - Consumentenonderzoek

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Weekplanning
Week 1: Consumentenonderzoek, doelgroep en vraagstelling
Week 2: Afname van een consumentenonderzoek
Week 3: Verwerken van een consumentenonderzoek
Week 4: Consumentenonderzoek - organoleptische keuring
Week 5: Marketingmix
Week 6: Betrouwbaarheid van resultaten
Week 7: Herhaling
Week 8: Toets 

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Beoordeling consumentenonderzoek

De training: gedurende de gehele periode worden drie opdrachten gemaakt, deze worden beoordeeld (onvoldoende, voldoende of goed)

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen
Jij:
  • kunt het verschil benoemen tussen analytisch en hedonisch onderzoek
  • kunt benoemen wat organoleptische kenmerken zijn
  • kent verschillende vraagmethoden en kunt het verschil benoemen tussen een enquête en een interview
  • kunt een consumentenonderzoek opstellen waarbij  organoleptische kenmerken worden onderzocht
  • kunt verschillende vraagmethoden toepassen.

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Waar denk je aan bij organoleptische kenmerken?

Slide 5 - Mind map

This item has no instructions

Organoleptisch
Alles wat je met de 5 zintuigen kunt waarnemen. 
  • Productontwikkeling
  • Kwaliteitsdienst

"Voldoet het aan de wensen van de consument? Is de chips krokant genoeg? Klopt de vorm en kleur van het snoepje?"

Slide 6 - Slide

Organoleptische/sensorisch testen worden vaak uitgevoerd bij de productontwikkeling om te kijken of het product aan de wensen van de consument voldoet.

 
Maar bijvoorbeeld ook bij de kwaliteitsdienst om te controleren of de geproduceerde producten voldoen aan de gestelde organoleptische eisen. "is de chips wel krokant genoeg" "klopt de vorm en kleur van het snoepje"
Met welke 5 zintuigen nemen we waar?

Slide 7 - Open question

This item has no instructions

Zintuigen
'Waarnemen'

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Welke vijf basissmaken kan je proeven met het smaakzintuig?

Slide 9 - Open question

This item has no instructions

De basissmaken

Slide 10 - Slide

Er zijn vijf basissmaken. Zoet, zout, zuur, bitter en umami. Umami is een hartige smaak. 

Tot kort geleden dacht men dat de smaken op één vaste plek te proeven was. Zoals bitter op het achterste gedeelte van de tong. Dit is echter niet zo: alle smaken zijn over de gehele tong te proeven. Echter zijn in het midden van de tong minder smaakpapillen aanwezig en proef je de smaken minder goed. 
Reukzin
Heel belangrijk bij de waarneming
Geur = alle prikkels die via de reukzin binnenkomen 
Aroma = alle voedselprikkels die via de reukzin binnenkomen

  • Adaptatie

Geen geur -> wel in staat de basissmaken waar te nemen, maar bijv. geen aardbeiensmaak, je proeft dan alleen een zoete smaak 

Slide 11 - Slide

Zonder je neus kun je alleen de vijf basissmaken waarnemen. 

Adaptatie: als je neus of één van de andere zintuigen te veel prikkels binnenkrijgt dan ontstaat er adaptatie. Je zintuig raakt verzadigd/vermoeid. Je kunt bijvoorbeeld geuren niet meer goed ruiken. Dit komt doordat receptorcellen sturen geen signalen meer naar de hersenen. 

Bijv. na scherp eten of het tikken van een klok. 

Wanneer bij het proeven adaptatie optreedt kun je neutraliseren door bijvoorbeeld water te drinken. 

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Beïnvloeding van de resultaten (sensorisch) consumentenonderzoek
  • Onduidelijke vraagstelling
  • Suggestieve vragen
  • Mening van anderen
  • Response bias
  • Verschillen in schaalgebruik
  • Te lange vragenlijst

Slide 13 - Slide

Factoren die het onderzoek kunnen beïnvloeden = ruis

  • Onduidelijke vraagstelling: vragen met bijv. een dubbele ontkenning of vaktaal waardoor de vraag niet goed begrepen wordt en dus een ander antwoord wordt gegegeven. 
  • Suggestieve vragen: vragen zoals "Dit koekje is erg lekker, vind je ook niet?". Als de respondent het koekje niet lekker vindt durf hij of zij dit waarschijnlijk niet aan te geven. 
  • Mening van anderen:  wordt beïnvloed door de mening van anderen en durft niet aan te geven wat hij of zij er van vindt. Je wilt dat de respondenten niet met elkaar praten om beïnvloeding te voorkomen. 
  • Response bias: Beantwoordingsvertekening. Wanneer iemand het koekje veelste zout vindt maar hij of zij zegt: "het koekje is iets te zout". Hierdoor krijg je geen eerlijk antwoord doordat iemand het niet durft aan te geven. 
  • Verschillen in schaalgebruik: Iemand kan de punten anders inschatten bij een schaalvraag. Wat is 1 en wat is 5? 
  • Te lange vragenlijst: bij te lange vragenlijsten worden respondenten ongeduldig en wordt de enquête afgeraffeld. 
Schaalvragen

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Likert-schaal vragen

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Matrix vragen

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Vormgeving enquête
  • Inleiding
  • In een trechter vorm vragen stellen: Eerst algemene vragen,  -> specifiek vragen
  • Gevoelige vragen aan het einde
  • Achtergrondvragen als allerlaatste (geslacht, leeftijd etc.)
  • Ruimte voor opmerkingen en/of suggesties van de respondent
  • Ten slotte: Bedank de respondent

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen
Jij:
  • kunt het verschil benoemen tussen analytisch en hedonisch onderzoek
  • kunt benoemen wat organoleptische kenmerken zijn
  • kent verschillende vraagmethoden en kunt het verschil benoemen tussen een enquête en een interview
  • kunt een consumentenonderzoek opstellen waarbij  organoleptische kenmerken worden onderzocht
  • kunt verschillende vraagmethoden toepassen.

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Aan de slag!
Ga verder met praktijkopdracht 2.
Doel: Er achter komen wat mensen van de smaak van je product vinden. 

  • Stel een enquête op om erachter te komen wat mensen vinden van de organoleptische kenmerken van je product. 
  • Denk eraan, gebruik de opbouw zoals je deze geleerd hebt bij les 2 van consumentenonderzoek.
  • Denk goed na over het soort vragen die je inzet, gesloten vragen leveren makkelijker te analyseren antwoorden op.

Slide 19 - Slide

This item has no instructions