Bijles Stan 13-03-2021

• Engels
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 3

Test subjects

Present simple/continuous

Bezittelijke voornaamwoorden

Betrekkelijke zinnen

Exercise

Wat valt je op aan de gekleurde woorden in de volgende filmpjes?

Wat zijn de verschillen?

Wat zie je nog meer?

Present simple

• Feiten
• Gewoonten
• Regelmatige gebeurtenissen

Present continuous

• Als iets NU aan de gang is
• Irritatie uitdrukken (altijd...)

Verzin voor elke situatie 2 zinnen in het Nederlands

Simple

Continuous

I like dogs.

He is walking.

I never go to school by car.

They are always talking! It's so annoying.

We are wearing red tops today.

He usually wake up at 7 o'clock.

Present simple or continuous?

I only work on Saturdays.

1. Simple
2. Continuous

She speaks 3 languages.

1. Simple
2. Continuous

They are feeding the animals.

1. Simple
2. Continuous

We are saving money to go on holiday together.

1. Simple
2. Continuous

She talks a lot.

1. Simple
2. Continuous

Important!

I                     talk to her / am talking to her

You              talk to her / are talking to her

Shit              talks to her / is talking to her

We                talk to her / are talking to her

They            talk to her / are talking to her

Bezit aangeven

My	Mine
Your	Yours
His	His
Her	Hers
Its	Its
Our	Ours
Their	Theirs

Examples

This is my dog.

This dog is mine.

That is your pencil.

That pencil is yours.

Those are her friends.

Those friends are hers.

Hoe zeg je deze zinnen in het Nederlands?

That is my CD.

These candies are his.

This is our house.

That car is theirs.

Betrekkelijke bijzinnen

Gebruik je als je extra informatie over iets of iemand wilt geven.

Een bijzin zou je weg kunnen laten.

Sam, who lives next door, is my best friend.

My cousin, who is 21 years old, lives in Kronenberg.

Een bijzin begint meestal met...

• Who (personen)
  
• Which (dieren en dingen)
• That (personen, dieren en dingen) 

• Whom (formeel voor personen)
• Whose (waarvan, van wie, wiens)

Complete the sentences

• Mijn vriend, die ook voetbalt, woont hiernaast.

... friend, ... also plays football, lives next door.

• Haar hond, die 5 jaar oud is, is ziek.

... dog, ... is 5 years old, is ill.

• Ons huis, dat mijn ouders hebben gebouwd, is erg groot.

... house, ... my parents have built, is very large.

Complete the sentences

• Mijn vriend, die ook voetbalt, woont hiernaast.

My friend, who/that also plays football, lives next door.

• Haar hond, die 5 jaar oud is, is ziek.

Her dog, that/which is 5 years old, is ill.

• Ons huis, dat mijn ouders hebben gebouwd, is erg groot.

Our house, which/that my parents have built, is very large.

Mijn zus, die 12 jaar oud is, gaat naar de middelbare school.

Het potlood, dat van mij is, is kwijt.

De jongen, wiens kat is weggerend, moet huilen.

De man, waarover je me vertelde, is erg aardig.

Hoe goed ken ik de present simple en continuous?

😒🙁😐🙂😃

Hoe goed kan ik bezit aangeven?

😒🙁😐🙂😃

Hoe goed kan ik betrekkelijke zinnen maken?

😒🙁😐🙂😃

Hoeveel vertrouwen heb ik in mijn toets?

😒🙁😐🙂😃