Herhalen

H2 Rechtsstaat
herhalen en oefenen
1 / 25
next
Slide 1: Slide
MaatschappijleerMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

H2 Rechtsstaat
herhalen en oefenen

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen
Lesdoel: aan het eind weet je wat je nog moet leren en oefenen voor de toets tav H2 Rechtsstaat
Lesplan: Opfrissen kernbegrippen
Samen oefenen
Zelf oefenen

Slide 2 - Slide

Een paar kernbegrippen rechtsstaat
Legaliteitsbeginsel: De staat kan handhaven en wetten afdwingen mits vastgelegd, bvb strafbaarheidsbeginsel (rechtszekerheid) + kwaliteitseisen (openbaar&begrijpelijk, niet terugwerkende kracht) 
Sociaal contract: burgers accepteren dat regels en een staat die regels handhaaft nodig zijn om vrij en veilig te kunnen leven
Soevereiniteit: Staat heeft zeggenschap binnen eigen en erkend gebied
Geweldsmonopolie: de staat mag als enige geweld gebruiken
KENMERKEN RECHTSSTAAT: legaliteitsbeginsel, soevereiniteit, een grondwet en trias politica, 




Slide 3 - Slide

Grondwet
Belang grondwet als kenmerk rechtsstaat
Klassieke en sociale
Botsende grondrechten

Slide 4 - Slide

Verder kennen
Onschendbare koning
Privaat en publiek recht
Strafproces  (blz 56)
Niet misdrijven/overtredingen en niet opsporingsbevoegdheden
seponeren, transactie, strabeschikking, vervolging
Oorzaken criminaliteit en doelen straffen
ne-bis-idem
vgl internationaal VN, EU en rechtsspraak in andere landen

Slide 5 - Slide

Trias Politica
Niet volledig 
2 voorbeelden:
- ministers
- officier van justitie

Waarom is dit een probleem?
Doel van trias politica?

Slide 6 - Slide

1. bij een schikking biedt de rechter de verdachte een straf aan zodat er geen rechtszaak hoeft te komen
2. Straffen hebben als voornaamste doel de beveiliging van de samenleving
A
1 is juist, 2 is onjuist
B
1 is onjuist, 2 is juist
C
beide juist
D
beide onjuist

Slide 7 - Quiz

Welke grondwetsartikelen botsen met elkaar. Leg uit waarom en gebruik daarbij ook een voorbeeld

Slide 8 - Open question

Hoe zie je het legaliteitsbeginsel terug in de regels rondom het strafproces?

Slide 9 - Open question

Doen
  • bestudeer je aantekeningen (evt controle door docent)
  • bestudeer de ppt in it's
  • bestudeer de begrippenlijsten
  • Maak een samenvatting
  •  maak de oefentoets vragen

Hoe: zelfstandig, in stilte (oortjes mag)


Slide 10 - Slide

Bij welke onderwerpen moet ik de komende lessen nog stil staan, en moet ik extra uitleggen/herhalen of oefenopgaven maken

Slide 11 - Open question

Herhalen H1

Slide 12 - Slide

H3
Soeverein, autoritair, democratie (direct en indirect)
Constitutionele monarchie, parlementaire democratie
Links-rechts, liberaal, sociaal-democratisch, christen-democratisch, conservatief en progressief
zetels, fracties, zwevende kiezer
evenredige vertegenwoordiging, districten stelsel
Formatie, demissionair kabinet, coalitie, oppositie
Wetgevende en controlerende taken
Tweedekamer, eerste kamer, koning, kabinet, regering

Slide 13 - Slide

Voorbereiden op de toets
H1,2,3

Lesplan
- inventariseren vragen
- eventueel oefen vragen samen
- zelfstandig leren: oefentoets Maken - Leren: begrippenlijsten en/of ppt en/of aantekeningen 

Slide 14 - Slide

Zijn er nog vragen of wil je nog uitleg over een bepaald onderwerp of begrip?

Slide 15 - Open question

1. normen zijn principes
2. Waarden zijn gedragsregels
A
1 is onjuist, 2 is juist
B
1 is juist, 2 is onjuist
C
beide juist
D
beide onjuist

Slide 16 - Quiz

Ik heb toch niets te verliezen
A
aangeleerd gedrag theorie
B
rationele keuze theorie
C
sociobiologische theorie
D
bindingstheorie

Slide 17 - Quiz

Let op, niet in begrippenlijst
ken directe en indirecte democratie
formatie proces
troonrede-prinsjesdag- miljoenennota; wie doet wat en waarom

Slide 18 - Slide

1.De tweede kamer heeft een controlerende taak en een wetgevende taak.
2.Een indirecte democratie is alleen mogelijk in een presidentieel stelsel
A
1 is juist, 2 is onjuist
B
1 is onjuist, 2 is juist
C
beide juist
D
beide onjuist

Slide 19 - Quiz

1. De CU is een confessionele partij
2. D66 is een liberale partij
A
1 is juist, 2 is onjuist
B
1 is onjuist, 2 is juist
C
beide juist
D
beide onjuist

Slide 20 - Quiz

1. Bij een kiesdrempel van 5 zetels zou de BBB niet meer vertegenwoordigd zijn in de tweede kamer
2. De BBB is een one-issue partij
A
1 is juist, 2 is onjuist
B
1 is onjuist, 2 is juist
C
beide juist
D
beide onjuist

Slide 21 - Quiz

De overheid dwingt burgers om iets te doen of juist niet te doen. Dit vindt:

A
niet plaats onder autoritaire regimes.
B
niet plaats in democratieën.
C
plaats onder autoritaire regimes én democratieën.
D
vooral plaats in landen waar wordt gemanipuleerd én geïndoctrineerd.

Slide 22 - Quiz

In een stelsel van evenredige vertegenwoordiging:
A
hebben kleine politieke partijen meer kans op een Kamerzetel dan bij een districtenstelsel.
B
is de afstand tussen kiezer en gekozene kleiner dan bij een districtenstelsel.
C
is de kiesdeler niet bepalend voor het aantal zetels.
D
stem je op een partij en niet op een persoon.

Slide 23 - Quiz

. De formateur:
I. is vaak de beoogd minister-president.
II. gaat namens de Tweede Kamer onderzoeken welke partijen met elkaar een coalitie kunnen vormen.
III. is vaak de lijsttrekker van de grootste partij geweest.
A
III is juist
B
I en II zijn juist
C
I en III zijn juist
D
alle antwoorden zijn juist

Slide 24 - Quiz

Doen
  • bestudeer je aantekeningen (evt controle door docent)
  • bestudeer de ppt in it's
  • bestudeer de begrippenlijsten
  • Maak een samenvatting
  •  maak de oefentoets vragen

Hoe: zelfstandig, in stilte (oortjes mag)


Slide 25 - Slide