Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst naar een woordgroep die al geweest is. Hij kan ook naar een hele zin verwijzen.
Bijvoorbeeld:
- Het proefwerk dat ik gisteren maakte, was moeilijk.
Het woordje ‘dat’ verwijst naar ‘het proefwerk’. ‘Dat’ is dus een betrekkelijk voornaamwoord.
Als iets ergens naar verwijst, kun je ook zeggen dat het daar betrekking op heeft. Dat is de reden dat deze woordsoort betrekkelijk voornaamwoord wordt genoemd.