wo 9 April 2025
1 / 31
Lesson duration is: 75 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
Wat is de Duits vertaling van naar jullie?
Slide 2 - Open question
Wat is de verleden tijd van willen in Duits bij ik-vorm?
Slide 3 - Open question
schrijf vier voorzetsels op
Slide 4 - Open question
hoe schrijf je hij in het Duits in de derde naamval?
Slide 5 - Open question
gebruik (een woord) in een zin, Verander die zin in het verleden tijd
Slide 6 - Open question
gebruik (een woord) in een zin, Verander die zin in het verleden tijd
Slide 7 - Open question
(Mussen) Heute wir_______ eine Aufgabe machen.
(wissen) Er _________ nicht wo ist der Bahnhof.
(wissen) Er _________ nicht wo ist der Bahnhof.
Slide 8 - Open question
Schrijf het woorden in het Duits:
De hand =
Oversteken=
Afslaan, inslaan=
Instappen=
Het lichaam=
Bahnhof.
De hand =
Oversteken=
Afslaan, inslaan=
Instappen=
Het lichaam=
Bahnhof.
Slide 9 - Open question
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Wat heb ik nodig bij het schrijven van een email?
Slide 15 - Open question
Slide 16 - Slide
Waar let ik op bij het lezen van een tekst? geef meerdere voorbeelden
Slide 17 - Open question
hoe vervoeg je een regelmatig werkwoord en geef een voorbeeld met alle persoonlijke voornaamwoorden?!
Slide 18 - Open question
hoe vervoeg je können en alle persoonlijke voornaamwoorden?!
Slide 19 - Open question
Slide 20 - Video
Slide 21 - Slide
Slide 22 - Slide
______ du eine Frage?
A
habe
B
hast
C
haben
D
habt
Slide 23 - Quiz
______ ihr einen Hund?
A
habe
B
hast
C
haben
D
habt
Slide 24 - Quiz
Ich ______ eine Schwester
A
habe
B
hast
C
haben
D
habt
Slide 25 - Quiz
Ich ______ ein Junge
A
bin
B
sind
C
ist
D
seid
Slide 26 - Quiz
Die Mutter von Jesse ______ sehr lieb
A
bin
B
sind
C
ist
D
seid
Slide 27 - Quiz
Die Eltern von Jesse ______ sehr nett
A
bin
B
sind
C
ist
D
seid
