Modals

2-2-23
-  Modals herhaling lessonup
- Leren voor het PO
1 / 21
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

2-2-23
-  Modals herhaling lessonup
- Leren voor het PO

Slide 1 - Slide

Welcome!

  • Na deze les:
  • Weet je wat modal verbs zijn.
  • Weet je wanneer je deze moet gebruiken.
  • Kun je zinnen maken met modal verbs.

Slide 2 - Slide

should-have to-must
Deze hulpwoorden gebruik je om te zeggen dat er iets moet gebeuren.
1. Should =advies.
2. have to = het moet, het is verplicht.
3. must = als je zelf vindt dat het moet of als het moet om een bepaald resultaat te bereiken, maar het is niet verplicht.

Slide 3 - Slide

Should
Should = advies
You should stop eating fast food if you want to stay healthy. 

You should wear a warm coat if you don't want to get cold. 

Slide 4 - Slide

Have to
Have to = verplicht.
All drivers have to stop in front of a red traffic light!

Slide 5 - Slide

Must
must = als je zelf vindt dat het moet of als het moet om een bepaald resultaat te bereiken, maar het is niet verplicht.

I must go to bed early tonight if I want to be ready for the test tomorrow. 

Slide 6 - Slide

Na een modal komt het hele werkwoord!

You have to take your medication.

I should eat something.

We must go to bed early.

Slide 7 - Slide

Een modal verandert meestal niet van vorm
I
should
go
to school.
You
should 
go
to school.
He/She/It
should
go 
to school.
We
should
go
to school.
They
should
go 
to school.

Slide 8 - Slide

Have to
Dit is de enige modal die wel verandert:

I
have to 
go
to school.
You
have to
go
to school.
He/she/it
has to
go
to school.
We
have to 
go
to school
They
have to
go
to school

Slide 9 - Slide

Vertaal in het Engels:
Jij moet naar de dokter gaan. (Verplicht)

Slide 10 - Open question

Maak een goede zin:
Ik moet meer groenten eten.

Slide 11 - Open question

Vertaal in het Engels:
Zij zouden meer moeten lezen.

Slide 12 - Open question

can/could
Je gebruikt can of could vooraan een vraag als je vraagt of jij/iemand anders iets kan doen.

Can you call me back?
Could you give me some money, please?

Could is de beleefde versie van can!

Slide 13 - Slide

Hoe vraag je aan een vriend(in):
Kun je het raam open doen?

Slide 14 - Open question

Hoe vraag je aan je vader of moeder:
Kun je me helpen?

Slide 15 - Open question

Hoe vraag je aan je leraar:
Kunt u mij alstublieft helpen?

Slide 16 - Open question

Vraag aan iemand die je niet kent:
Kunt u mij alstublieft vertellen hoe laat het is?


Slide 17 - Open question

Samenvattend: 

  • Can, could, should, have to and must zijn hulpwerkwoorden. 
  • Deze werkwoorden veranderen niet van vorm, behalve have to. Bij he/she/it wordt het has to.
  • Ze staan voor het echte werkwoord. 

Slide 18 - Slide

Done!
What did we learn?

Slide 19 - Slide

Ik weet nu wat modals zijn en hoe ik daar zinnen mee kan maken.
😒🙁😐🙂😃

Slide 20 - Poll

Leren voor PO (schrijf opdracht in de les)

Je krijgt uitleg en een opdracht in de les. Die maak je en je krijgt hier een cijfer voor.

Boek blz. 70-71, 118, 119, 120, 121

Slide 21 - Slide