week 1 les 1 wederkerend ww, hacer, salir, venir, ir

1 / 18
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

¿Qué tal las vacaciones?
Cada clase
  • Cuaderno
  • lista de vocabulario
  • libro 
  • modulo
  • bolígrafo
Martes, 5 de enero

Slide 2 - Slide

antes de las vacaciones...
wederkerende werkwoorden
hoe herken je ze?

hoe ga je te werk bij het vervoegen?
ze eindigen op -se
- se eraf halen
- uitgang eraf halen
- juiste uitgang erachter
- wederkend vnw. ervoor

Slide 3 - Slide

VERBOS REFLEXIVOS
  • Wederkerende werkwoorden eindigen altijd op -se
  • Stap 1: Om ze te vervoegen haal je -se eraf en dan hou je een werkwoord over dat eindigt op -ar/-er of -ir, bijvoorbeeld: lavarse = zich wassen.
  • Stap 2: vind de stam
  • Stap 3 Vervoeg het werkwoord zoals je geleerd hebt en plaats de juiste uitgang achter de stam.
  • Stap 4: kijk of er eventueel nog een klinkerwisseling is. 
  • Stap 5: zet nu het wederkerend voornaamwoord ervoor. 

Slide 4 - Slide

lavarse = zich wassen
yo
él/ella/ud.
nosotros/as
vosotros/as
ellos/ellas/uds.
me
te
se
nos
os
se
lavo
lavas
lava
lavamos
laváis
lavan

Slide 5 - Slide

OJO
  • Sommige werkwoorden zijn in het Spaans wel wederkerend en in het Nederlands niet: despertarse (wakker worden), levantarse (opstaan)
  • Sommige wederkerende werkwoorden hebben ook een stamklinkerwisseling: despertarse (ie) = wakker worden, acostarse (ue) naar bed gaan, vestirse (i) = zich aankleden
  • Alléén werkwoorden die eindigen op -se zijn wederkerend, pas dus op dat je niet overal me, te, se etc. voor gaat zetten!!!

Slide 6 - Slide

levantarse, yo

Slide 7 - Open question

lavarse, ellos

Slide 8 - Open question

llamarse, vosotros

Slide 9 - Open question

quedarse, nosotros

Slide 10 - Open question

despertarse, él

Slide 11 - Open question

vestirse, tú

Slide 12 - Open question

verbos irregulares
hacer = doen/maken, salir = vertrekken/uitgaan, venir = komen, ir = gaan

Slide 13 - Slide

A trabajar
Klaar?
maak uit je LA: pág. 68 ej. 1, 3 
pág. 69 ej. 4, 5

Slide 14 - Slide

respuestas
A. 
1. van
2. voy
3. van
4. vamos
5. va
6. van
B.
1. Hago la cama a las siete y media.
2. Hacemos los deberes a las cinco.
3. Vienen a las ocho.
4. Sí, salimos este sábado. /No, no salimos este sábado.
5. Sí, vengo al cine contigo. 

Slide 15 - Slide

LA: pág. 68
ej. 1
a. cierra
b. cerramos
c. pide
d. duermen
e. hago
f. salgo
g. viene
ej. 3
a. duerme
b. hago
c. empiezan
d. salimos
e. vuelve

Slide 16 - Slide

LA: pág. 69
ej. 4
1. os
2. te
3. nos
4. se
ej. 5
a. Yo me levanto a las 8.
b. Mi hermana se ducha a las 7.30.
c. María y tú os despertáis a las 8.30.
d. Nosotros nos acostamos a las 22.30.

Slide 17 - Slide

Deberes
  • maken: de vertaalzinnen uit je module (tarea 2.5) inleveren via magister ELO.
  • Volgende week formatieve overhoring over tarea 1 en 2. Woordjes en grammatica.
  • Extra oefenen via libro de ejercicios (online) ej. 4.2, 4.3, 4.4, 4.5, 4.6, 4.7, 4.12
  • https://eleteca.edinumen.es inlog: leerlingnr@leerling.drknippenbergcollege.nl wachtwoord: spaans

Slide 18 - Slide