Herhaling alle woordsoorten

Herhaling alle woordsoorten
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Herhaling alle woordsoorten

Slide 1 - Slide

Een straaljager kan op de grond en in de lucht tanken. Er zit een lange buis aan het tankvliegtuig.

Benoem de onbepaalde lidwoorden.

Slide 2 - Open question

Een straaljager kan op de grond en in de lucht tanken. Er zit een lange buis aan het tankvliegtuig.

Benoem de bepaalde lidwoorden.

Slide 3 - Open question

Een straaljager kan op de grond en in de lucht tanken. Er zit een lange buis aan het tankvliegtuig.

Benoem de zelfstandige naamwoorden.

Slide 4 - Open question

Een persoonlijk voornaamwoord staat vaak in de plaats van een...
A
bijvoeglijk naamwoord
B
onderwerp
C
zelfstandig naamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 5 - Quiz

Welk persoonlijk voornaamwoord vervangt het zelfstandig naamwoord?

de olifanten
A
ze
B
hun
C
het
D
hij

Slide 6 - Quiz

Welk persoonlijk voornaamwoord vervangt het zelfstandig naamwoord?

Femke
A
ze
B
hun
C
het
D
hij

Slide 7 - Quiz

Welk persoonlijk voornaamwoord vervangt het zelfstandig naamwoord?

het huis
A
ze
B
hun
C
het
D
hij

Slide 8 - Quiz

Welk persoonlijk voornaamwoord vervangt het zelfstandig naamwoord?

haar broer
A
ze
B
hun
C
het
D
hij

Slide 9 - Quiz

Welk persoonlijk voornaamwoord vervangt het de woorden 'haar vader'?

Slide 10 - Open question

Noteer alle persoonlijke voornaamwoorden uit de onderstaande zin.

Is dat jouw fiets of mijn fiets? Hij lijkt precies op die van mij. Jouw zus heeft toch geen fiets? Waarom geef je die zwarte niet aan haar? Je broer gebruikt hem namelijk nooit meer en haar fiets is gestolen.

Slide 11 - Open question

Noteer alle bezittelijke voornaamwoorden uit de onderstaande zin.

Is dat jouw fiets of mijn fiets? Hij lijkt precies op die van mij. Jouw zus heeft toch geen fiets? Waarom geef je die zwarte niet aan haar? Je broer gebruikt hem namelijk nooit meer en haar fiets is gestolen.

Slide 12 - Open question

Welke 'haar' is het persoonlijk voornaamwoord?

Hij vraagt haar vader om haar toestemming te geven.
A
De eerste haar
B
De tweede haar

Slide 13 - Quiz

Vervang het zinsdeel tussen haakjes door het juiste persoonlijke voornaamwoord.

1. Gaan (jij en je nieuwe vriendin) ook naar het circus?
2. Ik zou niet met (dat meisje) willen ruilen?
3. Geef je (de schaar) aan (je zus?

Slide 14 - Open question

Geef aan wat de bezittelijke voornaamwoorden zijn in de onderstaande zinnen.

Ik ben mijn ketting kwijt. Ik had hem even afgedaan en op jouw bureau gelegd. Heeft zijn secretaresse hem verplaatst? Zij raakt altijd alles kwijt! Daar zijn de anderen al. Hun autosleutels zijn kennelijk ook verdwenen. Kun jij hen helpen hun sleutels te vinden?

Slide 15 - Open question

Welk bezittelijk voornaamwoord past in de onderstaande zin?

Het geheugen van ..... buurjongen is niet zo best.
A
mijn
B
haar
C
ons
D
jouw

Slide 16 - Quiz

Een bezittelijk voornaamwoord staat altijd voor een zelfstandig naamwoord.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 17 - Quiz

Ik heb jou advies gegeven.

Is 'jou' een persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord?

Slide 18 - Open question

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een...
A
zelfstandig naamwoord
B
werkwoord
C
lidwoord

Slide 19 - Quiz

Een bijvoeglijk naamwoord staat .... voor het woord waar het iets over zegt.
A
Nooit
B
Vaak
C
Altijd

Slide 20 - Quiz

Schrijf de bijvoeglijke naamwoorden op uit de onderstaande zin.

Toen ik de klemmende badkamerdeur open deed, zag ik een dikke spin in de keramieken wasbak zitten. Columbus kwam aan bij de prachtige kust van Amerika en wist het zeker: de wereld is rond en je valt er nooit af.

Slide 21 - Open question

Een voorzetsel staat altijd alleen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quiz

Noem voorbeelden van voorzetsels.

Slide 23 - Open question

Geef aan welke voorzetsels er in de onderstaande zinnen staan.

Toen ik tegenover de slaapkamer de badkamerdeur open deed, zag ik onder de spiegel een dikke spin tegen de muur zitten. Columbus keek naar de kust van Amerika en wist het zeker: de wereld lijkt op een bol. Willem lag trouwens niet in, maar naast zijn bed te slapen.

Slide 24 - Open question