Lijdend voorwerp/ ow/ wg

• Spelling
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 1

lijdend voorwerp (meer oefenen)

De boottocht heeft ons
twaalf euro gekost.
(Wie/wat + gezegde + ond?)

1. de boottocht
2. ons
3. twaalf euro
4. heeft gekost

Tijdens de pauze zong de
zangeres een mooi lied.
(Wie/wat + gezegde + ond?)

1. tijdens de pauze
2. zong
3. de zangeres
4. een mooi lied

Hij verloor zijn camera tijdens de reis.

1. de reis
2. zijn camera
3. hij
4. verloor

Kan jij het lijdend voorwerp
in die zin vinden?

1. jij
2. het lijdend voorwerp
3. in die zin
4. kan vinden

Helaas kom ik niet naar het feest.
(Wat is het lv?)

1. ik
2. naar het feest
3. niet
4. er is geen lv

Vanmiddag belde hij de dokter.
(Wat is het lv?)

1. vanmiddag
2. hij
3. de dokter
4. er is geen lv

Ik heb veel geld voor die trui betaald.
ow?

1. ik
2. veel geld
3. die trui
4. betaald

Ik heb veel geld voor die trui betaald.
(werkwoordelijk gezegde?)

1. ik
2. heb
3. heb betaald
4. heb voor die trui betaald

Ik heb veel geld voor die trui betaald.
(lv?)

1. ik
2. veel geld
3. voor die trui
4. die trui