T3 01-04-2025

1 / 11
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3,4

This lesson contains 11 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Planning
- Zinsontleding + der-groep & ein-groep -> Wat weet je nog?
- Korte herhaling theorie 
- Oefenopgave maken voor jezelf (snap je het?)
- Klaar? -> werken aan je leesdossier!



Slide 2 - Slide

Wat is het doel van de les?
De leerling kan de juiste uitgang geven van de woorden van de der-groep & ein-groep in een zin.
De leerling weet hoe het naamvallenblad gebruikt moet worden.
De leerling kan aangeven of dit onderdeel goed te doen is of moeilijk is?

Slide 3 - Slide

Hoe vind je de juiste uitgang?
  • Wat weet je nog?
  • Welke stappen nemen wij?
Voorbeeldzinnen:
1. Die Mutter kauft Kleidung für ihr...... Tochter.
2. Sarah Kommt aus d... Niederlanden (mv).
3. Er kauft dies..... Buch (o). 
4. Sie erzählt ihr...... Freund eine spannende Geschichte.
 



Slide 4 - Slide

Hoe vind je de juiste uitgang?
Stap 1: Hoort het woord bij de der- of ein-groep?
Stap 2: Bepaal of het zelfstandig naamwoord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is. Of in het meervoud staat.
stap 3: Staat er een voorzetsel in de zin? -> bepaald de naamval. 
Geen voorzetsel? -> zin ontleden
Stap 4: Bepaal de naamval (kijk in je schema)

Slide 5 - Slide

Zinsontleding (1)
Stap 1 -> Zoek het gezegde: Dit zijn alle werkwoorden in een zin
Stap 2 -> Zoek het onderwerp: Wie/Wat + gezegde?
Stap 3 -> Zoek het lijdend voorwerp: Wie/wat + gezegde + onderwerp?
Stap 4 -> Zoek het meewerkend voorwerp: Dat is het antwoord op de vraag; Aan wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?

Slide 6 - Slide

Zinsontleding (2)
In het Duits staan sommige zinsdelen in een bepaalde naamval
- Het onderwerp (ow) = 1e naamval
- Het meewerkend voorwerp (mv) = 3e naamval
- Het lijdend voorwerp (lv) = 4e naamval

Slide 7 - Slide

Hoe vind je de juiste uitgang? (2)
Voorbeelden:
- Er gibt sein... Freund vier Karten
- Houda lebt seit ein.. Jahr (o) in Roermond
- Dies...  Schule(v) hat ein... Haupteingang (m)
-  Damian kümmert sich um sein... Onkel (m)

Slide 8 - Slide

der-groep & ein-groep
Der-groep: der, die, das, die +
Dies- (deze), jen- (die), jed- (ieder), welch- (welke), solch-  (zulke), all- (alle), manch- (sommige)

Ein-groep:
ein-, mein- (mijn), kein-, sein- (zijn), ihr- (haar), unser- (ons/onze), euer- (jullie), ihr- (hun), Ihr- (uw)

Slide 9 - Slide

An die Arbeit
- Maak de oefenopgave op het blaadje.
- Voor jezelf!
- Klaar -> lever het bij mij in
- Werken aan het leesdossier

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide